Woord: klepbroek
klepbroek , klapbroek , zelfstandig naamwoord
, 1. Groflinnen werkbroek met een klep. Deze broek werd over de andere werkbroek aangetrokken voor arbeid die men op de knieën liggend verrichtte. 2. Ouderwetse ‘verkleiderse’ broek met een klep. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
klepbroek , [broek met klep] , klepbroek , klapbroek
, broek die in plaats van een gulp een klep heeft. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
klepbroek , klèpbroek , zelfstandig naamwoord
, "bep. mannenbroek, lijkend op de tirolerbroek; Daamen - Handschrift 1916: ""klepbroek - scheldnaam voor geestelijken""; Pierre van Beek – ""Klepbroeken"" kent de jeugd van tegenwoordig niet meer. Wij echter weten, dat dit een thans niet meer in zwang zijnde mannenbroek was, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot. ""Klep"" schijnt hier de betekenis van ""deksel"" gehad te hebben. Het wordt als zodanig wel meer gebruikt. De platte uitdrukking ""iemand voor zijn klep schoppen"" kan o.i. hiermede wel verband gehouden hebben. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950); Pierre van Beek - ""Klepbroeken"" kent onze huidige samenleving niet meer. Het was weleer een mannenbroek, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot zoals men dat nu nog aan de gemsleren Tiroler broeken kent. ""Klep"" schijnt hier de betekenis van ""deksel"" gehad te hebben. In die zin wordt het trouwens wel meer gebruikt: ""doe er de klep (het deksel) maar op !""... De platte uitdrukking: ""Iemand voor zijn klep schoppen"" kan o.i. hiermee wel verband gehouden hebben. Militaire instructeurs hadden vroeger - en misschien nóg wel - het woord ""menageklep"" in hun vocabulaire, waarmee wel zeer plastisch ""mond"" werd aangeduid. De associatie met ""deksel"" dringt zich ook hier op. En tot slot: In de periode van de ""klepbroek"" deden de oude vrouwkes het met een ""open-toe-broek"". De inrichting daarvan moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen... [Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 5 mei 1964]; Biks klepbroek zn – klepbroek" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |