elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klaas

Klaas , Kloas , zie: Kenau, alsmede: holten Kloas.
Kloas Jansen. Wanneer iemand van hebzucht of inhaligheid blijk geeft, zegt men: hoal noa joe, Kloas Jansen! zooveel als zijne leus is: haal alles naar u toe!
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
klaas , klaas , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – In verkleining klaassie. Bij de kuiperij. Een soort van knijpertje, dat bij het binden van een vat op de band wordt gezet om de duigen bij elkaar te houden. Een onbedreven kuiper heeft vele klaasjes nodig om te voorkomen dat het vat uit elkander valt.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
Klaas , Klaes ,   ,   , benaming van de zeemeeuw. De zeekoet heet Gerrit. In B. 1790: ’t Is hier geen Klaas Klaas, maar Gerrit Gerrit, blijkbaar: het komt er op aan, bij slecht weer en slingerend schip. De zeemeeuw zwemt rustig; de zeekoet duikt en doet druk.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
Klaas , kloas , klaus , [eigennaam] , Klaas. n Hòlten, n stieve Kloas. Jan, Pait en Kloas = Jan en alleman. Kraab noa joe, Kloas Jansen! = haal naar je toe, wat je krijgen kunt. Scheldversje: Kloas speult de boas, Mit stòk in ‘t swienhok.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
klaas , kloas , 't kloassien , [zelfstandig naamwoord] , ook: kloasnappien (Stad) = houten nap met handvat, b.v. om ruiten te spoelen. Vandaar: n hòlten Kloas.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
Klaas , Klaos , Kläös, Kläöske , Nicolaas.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
klaas , klaos , mannelijk , klaoze , kläöske , klaas als b.v. in: houten klaas, stijve klaas etc.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
Klaas , Klaos , mansnaam = 1. Klaas Dat weit Jan Peit en Klaos iedereen (Row), Het is wat ’n hele Klaos een houterige vent (Die), ...een mooie, ... dreuge, ... schele, ... nuchtern Klaos (Klv), ...een lollige Klaos (Hgv), ...een holten Klaos saai en droog manspersoon (Bei), Een stieve Klaos man die niet gauw lacht (Ruw) of: een wagendissel (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), Wat is dat een Klaos van een kerel een grote, grofgebouwde vent (Sle) 2. sloom persoon (Zuid-Drenthe) Het is toch zo’n Klaos (Hgv) *Klaosien, Klaosien klomp / Hef zien messien stomp / Het messien wol gien brood meer snien/ Toen mus Klaosien honger lien aftelversje (Sle) of ...Hef zien messien scharp / En giet der met deur het darp (Sle), zie ook Knelis; Klaos, Klaos klapoor/ Zet de pette op het ien oor / Zet de pette op het ander oor / Dag, Klaos klapoor (Eli); Klaos speult de baos / Met de stok in het zwienhok plagend tegen iemand die Klaos heet (Eev); Klaos Konjers kleinste kiendtie kakt kleine kroeme keutelties woordspel op de letter k (Ruw); Het is mie om het even, wel ik krieg, Klaos of Steven het maakt mij niet uit (Vtm), zie ook bij Maarten
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
Klaas , Klòs , Klaas (Vaak). unnen houteren Klòs, een houten Klaas; Sinterklòs, Sint Nicolaas.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
klaas , klaos , zelfstandig naamwoord , de; 1. aanduiding van een manspersoon, in verb. als een hoolten klaos, een zute klaos iemand die ze achter de ellebogen heeft, vleiend iemand, traag en suf pratend iemand; een zwatte klaos een neger, een druge klaos een droogstoppel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
klaas , [onhandige man] , klaos , zelfstandig naamwoord , klösien , klaas, sufferd.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
klaas , [grappenmaker] , klaos , 1. grappenmaker; 2. sufferd; stieve klaos, stijve hark (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
klaas , klaos , mannelijk , klaoze , kläöske , dommerik, klaas , Doe bès mich toch eine klaos! Einen houtere klaos.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
klaas , klaos , zelfstandig naamwoord, mannelijk , klaoze , kläöske , vent, onhandige
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal