elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: klaarlouter

klaarlouter , klaorloeter , klinkklaar, ook Gron. Eigenlijk een pleonasme; loeter toch = louter = zuiver, rein, onvermengd.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
klaarlouter , [helder, duidelijk] , klaorlûter , bijvoeglijk naamwoord , helder en klaar; ’t is klaorlûter, het is ieder duidelijk.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
klaarlouter , kloarloeter , niets anders dan, eenig en alleen, ’t is kloarloeter onverstand, onwil, onzin, nied, enz.; mit kloarloeter geweld iets doen of willen = volstrekt willen doordrijven. Uit: klaar, en: loeter = louter. Zie onder art. kloar 6, en loeter. (’t Woord wordt steeds in ongunstigen zin gebruikt.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
klaarlouter , klaorluder , bijvoeglijk naamwoord , (Pleonasme). Louter, zuiver, onvermengd. Dat béldjen is van klaorluder gòld. Is dat nu gròk? ʼt Is klaorluder brandewîn.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
klaarlouter , klaorluder , bijvoeglijk naamwoord , (Pleonasme). Louter, zuiver, onvermengd. Dat béldjen is van klaorluder gòld. Is dat nu gròk? ’t Is klaorluder brandewîn.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
klaarlouter , klaorlůtter , louter. klaorlůtter gold: geheel en al goud
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
klaarlouter , klaorloedr , bijwoord , louter
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
klaarlouter , klaorloeder , klaorloeter , bijwoord , (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook klaorloeter (dva) = klinkklaar, louter Die kerel is klaorloeder veniend één en al venijn (Hgv), Nee mense, zee ze, het bint klaorloeder zenuwen (kv), Nuum ie det metworst? Man, het is jao klaorloeder vet (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
klaarlouter , klöörloeder , klaorloeder , (Kampen) louter, alleen maar, puur. Ook: klaorloeder (Kampereiland, Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
klaarlouter , klaorloeder , zuiver, uitsluitend. ’t Is klaorloeder vleis, wat er op mien bord lig, bot is der niet bie.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
klaarlouter , [geheel en al] , klaorloeder , klaorloeter , geheel en al.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
klaarlouter , kloorloeter , bijvoeglijk naamwoord , zuiver (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal