Woord: kits
kits , kits , kets
, Walg. Mij steekt er de kist van, dat is: het walgt mij, staat mij tegen, ben daarvan afkeerig. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
kits , [tussenwerpsel] , kits
, interj. klanknabootsing van het ketsen van een geweer. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
kits , kits , [bijvoeglijk naamwoord]
, in orde, (schertsend of gemeenzaam), Hou gaait ‘t? - O, best hur, ales kits! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kits , kits , [zelfstandig naamwoord]
, driezijdig prisma, op de einden schuin afgesneden. Een dak met op beide einden een keper heeft de vorm van een kits; zo ook een grintbult bij de weg. , timmermanswoord Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kits , kits , mannelijk
, ’t Is kits (soms erbij gezegd: achter de rits) Het is in orde. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kits , kits , mannelijk
, spuug. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
kits , kits? , alles kits?
, (alles) wel? Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
kits , kits , bijvoeglijk naamwoord
, In orde, okee, gezond. Uit Jiddisch (alles) gietes = (alles) gute, (alle) goeds. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
kits , kisj , kitsj , mannelijk
, lol, plezier, vreugde, zie: kitsj. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kits , kits , mannelijk
, kitse , kitske , krats, klein beetje. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kits , kitsj , vrouwelijk
, kitsje , kitsjke , klokhuis van appel e.d. Dae haet ’n gou kitsj in: hij heeft een sterk gestel; edele inborst. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
kits , kits , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, voor elkaar, in orde Mit mij is alles nog goed kits (Ruw), Met de boerderij geeit alles kits (Nor), Hoe is het? Antw. Alles kits en de bok vet (Sti) of Alles kits achter de rits (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kits , kits , kiets , bijvoeglijk naamwoord
, gezond, in orde Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kits , kits
, (grind)hoop (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
kits , [klokhuis ] , kits , vrouwelijk
, kitse , kitske , 1. klokhuis van appel of peer 2. kern , Doe mós ouch de kits opaete! Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kits , kits
, in orde Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
kits , kits , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, kitse , kitske , klokhuis Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
kits , kits , bijwoord
, "in orde; Van Beek - ""Alles kits en 't keind hiet Jaoneke."" Of: ""Alles kits! de kachel op bed en de kleine in de kolenbak."" Alles is in orde. (Nwe. Tilb. Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958); Cees Robben – Mar ast bijgeleet is, is alles wir kits... (19631122)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |