elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kiemen

kiemen , [wortel schieten] , gînen , zwak werkwoord , [weinig gebruikelijk] kiemen.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
kiemen , kînen , zwak werkwoord , kiemen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kiemen , kînen , znw. Kiemen, uitspruitsels van aardappelen. Als werkwoord beteekent het: de kiemen afplukken.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
kiemen , kienen , zwak werkwoord, intransitief , Gisten, schimmelen, van azijn, wijn, bier, enz. || De wijn begint te kienen. Die (ingemaakte) kersen bennen ’ekiend. – Evenzo in het Stad-Fri. en Oost-Fri. kienen, schimmelen, kien, kaam, schimmel; vgl. KOOLMAN 2, 215 en 212. Naar het schijnt is kien aan de Zaan ongebruikelijk; wel zegt men kiem; zie aldaar. Op gelijke wijze staat Ned. kaen (bij KIL.; vgl. ook Mnl. becaent), Mhd. kân, Hgd. kahn, Eng. keans, naast Ned. kaam, Hgd. kahm, enz.; zie de wdbb. – vgl. kiendop.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kiemen , kînen , zelfstandig naamwoord , Kiemen, uitspruitsels van aardappelen. Als ww. beteekent het: de kiemen afplukken.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
kiemen , kiinen , [kīn̥] , zwak werkwoord , ontkiemen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kiemen , kiinen , meervoud , uitspruitsels aan aardappelen; zemelen van boekweit
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kiemen , kiemen , kimmen , [werkwoord] , kiemen. Hgl. en Westerkwartier alleen de eerste vorm.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kiemen , kienn , zwak werkwoord , ontkiemen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kiemen , kienen , uitlopen van aardappels.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
kiemen , kiemen , kienen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), kienen (Zuidoost-Drenthe) = kiemen Wie moet de eerappels poten want die begunt al mooi te kiemen (Klv), Aj de rogge zaaid hebt begunt het zu’n veertien daog naotied te kiemen (Pei)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kiemen , kienn , kiemen. Eerpels zonder kienn komp niet op.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kiemen , kienen , werkwoord , kienen, ekiend , kiemen. Zie ook: uutlopen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kiemen , [bevallen] , kienen , 1. bevallen, een kind krijgen; 2. kiemen, uitspruiten, uitlopen van zaden en vruchten.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal