elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: keuken

keuken , koken , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , keuken. H.iv.28. Kil. kokene.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
keuken , keuken , groote keuken , in ’t algemeen het woonvertrek in een boerenhuis. In sommige boerenwoningen is dit het beste vertrek van het huis. Zie Podagr. II, p. 3; ook Dr. Mosaïk 2 St. p. 6. groote keuken = woonvertrek, voorkamer. In ʼt Old. (Gron.) grootkeuken = woonvertrek in ouderwetsche boerenhuizen.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
keuken , kö̀kene , vrouwelijk , keuken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
keuken , kiökken , kiökkene , vrouwelijk , kiökkens , kiökkentien , keuken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
keuken , keuken , [zelfstandig naamwoord] , 1 keuken; 2 woonkamer. In de boerderij is naast de grootkeuken nog de zummerkeuken, waar men des zomers in woont. Het eten wordt gekookt in een los staande stookhut, ook wel ‘t stookhòk genoemd, een stenen gebouwtje dat men bij de meeste boerderijen aantreft.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
keuken , keuken , zelfstandig naamwoord , Ook: Huiskamer in ouderwetse woning.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
keuken , keuke , vrouwelijk , keukes , keukske , keuken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
keuken , kökken , keuken; * a’j niet kokken könt, mu ’j uut de kökken bliem: bemoei je niet met dingen waarvan je geen verstand hebt.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
keuken , keuken , kökken , 0 , keukens , Ook kökken (Scho, Pdh) = keuken, vanouds veelal de woonkeuken Vrogger haj in een borgerhuus een kamer en een keuken de mèensen woonden miest in de keuken. In de (veur)kamer kwamen ze maor zelden die was veur de pronk (Hgv), In de keuken wordt het eten klaormeuken (Smi), Vrogger strèeiden wij nog zand in de keuken (Sle), De keuken was eerder het veurste gedeilte van het hoes woor de ramen inzaten (Bov) …was het voorhuis en in de achterkamer werd gekookt (Ruw), zie ook veurkeuken en achterkeuken
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
keuken , keuken , keuken
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
keuken , kuüke , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , kuükes , kuükensje , keuken , VB: Vreuger sjpëulde zich aal ién de kuüke aof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
keuken , keuken , grote keuken, in het woongedeelte van een boerderij de ruimte waar zich al het leven (buiten het werk) afspeelde: koken, eten, rusten, eventueel ook slapen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
keuken , kuueke , vrouwelijk , kuuekes , kuuekske , keuken
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
keuken , kuëke , zelfstandig naamwoord , kuëkes , kuëkske , keuken
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
keuken , keûke , kuuëke , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , keûkes/kuuëkes , keûkske/kuuëkske , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); keuken
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal