Woord: ketellapper
ketellapper , kittellapper
, dringke as énne kittellapper, veel drinken. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
ketellapper , ketellapper , 0
, ketellapper Dei koe die houwt as een ketellapper (Bov), Hie kan drinken as een ketellapper (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ketellapper , [iemand die ketels herstelt] , ketellapper
, drinken als een ketellapper , stevig drinken. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ketellapper , [ketellapper ] , kieëtellepper , mannelijk
, 1. ketellapper 2. koperslager , Zoepe wie eine kieëtellepper. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
ketellapper , kiëtellepper , zelfstandig naamwoord
, kiëtelleppers , kiëtellepperke , 1. ketellapper 2. paard dat slaat met zijn poten; hauwe wie eine kiëtellepper – wild om zich heen slaan Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
ketellapper , keetelapper , zelfstandig naamwoord
, ketellapper; Van Beek - Hij zuipt als een ketellapper (ketelbuter, d.i. ketelboeter). (Nwe. Tilb. Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |