elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: keteljacht

keteljacht , keteljacht , kiddejacht, kitteljacht, kirreljacht , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën). Ook kiddejacht (Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe), kitteljacht (Zuidwest-Drenthe, noord, Midden-Drenthe), kirreljacht (Midden-Drenthe) = lawaaierige groep Der gung een hele kiddejacht jongen langs (Hgv), Der was een hele kiddejacht kitteljacht kleine jongen bij huus (Die), De hiele kiddejacht kwamp achter mij an (Ruw), Dat is een mooie keteljacht gezegd, als er veel lawaai is en men elkaar bijv. nazit in de spinstertijd (Sle), ook van een drukke dag in bijv. de schoonmaaktijd (Nijs)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
keteljacht , keteljacht , zelfstandig naamwoord , de; in Dat was mi’j ok een keteljacht een ware klopjacht
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
keteljacht , [drijfjacht met gebruik van lawaai] , kaeteljach , 1. drijfjacht met gebruik van lawaai; 2. wegjagen van ongewenste vrijers (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal