Woord: kerelswerk
kerelswerk , kerelswark
, zie: kerel 1. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kerelswerk , kérelswark
, Een werk van belang, sterk stuk. ʼt Is kérelswark den Îselt aover te zwemmen zonder òf te drîven. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
kerelswerk , [zwaar werk] , keerelswark , kieerelswark
, Een werk van belang, sterk stuk. ’t Is k(i)eerelswark den Iselt aover te zwemmen zonder òf te drîven. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kerelswerk , keerlswaik , onzijdig
, mannenwerk Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
kerelswerk , keerlswaark , zelfstandig naamwoord onzijdig
, kerelswerk. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
kerelswerk , kerelswark , 0
, mannenwerk Dat is nog ies kerelswark dat meslaan (Emm), … dat hoes oetvegen (Rol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kerelswerk , kerelswark , kerelswaark , zelfstandig naamwoord
, et; kerelswerk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
kerelswerk , keerlswaark
, zwaar werk. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |