elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kastig

kastig , [keurig] , kastig , er kastig uitzien, keurig, in de puntjes. Alsof men uit de kast, een kastje komt? (1930).
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
kastig , [vurig] , kastig , kasterig , 1. vurig, wild (van een paard); 2. hitsig (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal