Woord: kapucijner
kapucijner , kabzeinders , kapseiners, kappezieners, kapsieners, kapzienders
, capucyners, eene soort van erwten. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
kapucijner , kapsijnder , kapucijnder , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, Meestal in het meerv. kapsijnders. Kapucijners, zeker soort van grauwe erwten (VAN HALL, Landh. Flora 62) zo genoemd naar het grauwe ordegewaad der Kapucijner monniken. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
kapucijner , kapsînder
, Kapucijner, grauwe erwt. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
kapucijner , kappesienner
, een soort boonen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
kapucijner , kapsienders
, capucijners. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
kapucijner , kapsienders
, capucijnen. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
kapucijner , kapsiener , kapusiener, kapasiener , 0
, kapsieners , Ook kapusiener, kapasiener (Zuidwest-Drenthe, zuid) = soort erwt, kapucijner Wie hebt vanmiddag kapsieners mit spek had (Bov), kapusieners met spek is goed eten (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
kapucijner , kapsiender
, kapucijner. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
kapucijner , kapsiender , zelfstandig naamwoord
, kapucijner. Zie ook: raosdonder. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
kapucijner , kapsienders , kapsiender aarten
, kapucijners. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |