elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kaas

kaas , kees , (uitspraak: als de franse ai) kaas.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
kaas , kazen , de kazen, de klokhuizen in de peren.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
kaas , kéze , vrouwelijk , kaas.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kaas , reven kees , reven keeze , zie: rieven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kaas , sneden Kees , sneden Keeze , zie: rieven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kaas , kees , keeze, kijze , kaas; Kil. kaese, kese; kijze (Westerwolde) = kaas; plakske sneden kijze = dun schijfje kaas. Zie ook: plak 6.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kaas , kaas , kees , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast kees. Zie de wdbb., en vgl. een zegsw. op kat. In verkl. kaasje (uitspr. kásie), schertsende benaming voor een ronde fantasiehoed. In dezelfde zin ook kaasbolletje. || Zet je kaasje maar op. Wie zijn kaasbolletje is dat? Vgl de samenst. hobbekaas.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kaas , kees , zie keeze * (bldz. 531.)
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
kaas , keezĕ , kaas.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
kaas  , kiës , kaas  , kiëze , kiëske , kaas. De kaas snieje, opsnijden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
kaas , keeze , vrouwelijk , kaas
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kaas , keezen , mannelijk , (een) kaas
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kaas , Kees , Keze , [zelfstandig naamwoord] , kaas. Hai let zok de kees nait van ‘t brood eten. Hai snidt de kees dik = hij doet zich voornaam voor. Westerwolde kijze.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kaas , keze , [zelfstandig naamwoord] , kaas. Kezebrog enz. || kees
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kaas , keeze , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , keezn , keesken , kaas
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kaas , kéês , mannelijk , kéêske , kaas(je); Op de kéês gaon naar (de koffietafel van) een begrafenis gaan; als men in vroeger tijd een katholieke begrafenismis bijwoonde en dan ter communie wilde gaan, dan moest men (ook als men van ver kwam) nuchter blijven (ook wat betreft drinke
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
kaas , keis , zelfstandig naamwoord , Kaas. Zegswijze keis mit geluid, kaas die bij het bekloppen (met gesloten vuist) niet goed klinkt. – Keis mit kiem, kaas met schimmel. Meervoud keize in de zegswijze skeve keize perse (parse) ók, het gaat best, ook al moet men zich min of meer behelpen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kaas , kees , mannelijk , keeze , keeske , kaas. Dat is de kat de kees bevaole: gelegenheidmaakt de dief.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kaas , kééës , kieës , kaas.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
kaas , kèès , zelfstandig naamwoord , kaas. Op de kèès verzocht zèn wil zeggen dat men is uitgenodigd om na een uitvaart deel te nemen aan de koffietafel waar voornamelijk bròòikes meej kèès worden gegeten. Zie ook: begroffenis.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
kaas , kiës , kaas.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
kaas , keze , kaas.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
kaas , keze , kaas.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
kaas , kees , keze, kèze, keize , 0 , kezen , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook keze (Veenkoloniën, Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe), kèze (Midden-Drenthe), keize (Zuidoost-Drents veengebied) = kaas Vrogger kreej haost nooit keze te zien kerels oet Friesland lupen met keze sliepstienen genaamd (Pdh), Een plakkie keze op brood (Hgv), Hij lat zich het kees neit van het brood eten (Nor), Hij hef der gien keze van e-èten weet er niets van (Mep), Hie möt der eerst kees, ...keze van eten het aan den lijve ondervinden (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kaas , kaos , kees , kaas. Hij löt de kees nie van zunne mik eten, hij laat de kaas niet van zijn brood eten. door komme we binnekort aon de kees, daar is binnenkort een sterfgeval.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
kaas , keze , kaas
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kaas , keeze , kaas.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kaas , kèès , kaas , Ge moet de kèès nie van'new bróód laote eete, ge zé niks minder és die ander. Je moet de kaas niet van je brood laten eten, je bent niets minder dan die anderen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kaas , keze , zelfstandig naamwoord , de; 1. bep. zuivelproduct: kaas 2. platte of ronde hoeveelheid kaas met korst voor de verkoop
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kaas , kaes , zelfstandig naamwoord , kaeze , kaesie , kaas D’r is in de Hoeksche Waerd nooit veul kaes gemaokt; Hij zag de lucht voor groene kaes an 1. Hij was aangeslagen 2. Hij was misselijk; Je ken d’r beter van pisse as van een korsie kaes Gezegd bij het presenteren van een drankje; Ouw Baailand is gesticht van rotte kaes en onderwicht Oud Beijerland is gesticht op rotte kaas en te gering gewicht (van koopwaar) Vanouds dreven Oudbeijerlanders handel in de hele Hoeksche Waard. Omdat daar ook een aantal handelaars tussen zat dat op niet geheel eerlijke wijze aan de kost probeerde te komen werd dit spotrijm in de hele Hoeksche Waard met genoegen aangehaald
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
kaas , kies , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kieze , kieske , kaas , VB: 'n Boëtram mêt kies en sjrôp, heerlik.; kat (de kat bij het spek zetten) de kat bié de kies zitte; vlierstruik (merg van de vlierstruik) kies VB: Es te 'n knapbös wêls mäoke môs te de kies oét d'n tak van d'n huülenter weghoële.; wie 'nne kies wit (zo wit als …); wie 'nne kies); kies en broed mededinging (buiten mededinging meedoén) vuur kies en broed mêtdoén VB: Ich hôf neet te wênne, ich doon gewoen vuur kies en broed mêt.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kaas , kees , kaas
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
kaas , kèès , kaas.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kaas , keze , zelfstandig naamwoord , kesien , kaas.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kaas , kèès , kaas
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kaas , kês , kees , kaas
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
kaas , kèès , kaas , er gaot niks bôven een sneeke broeôôid meej aauwe kèès
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
kaas , keis , keize, kejs, kizze, kaes, kaeze, keas, kees, keese , kaas; keizemelk, kezemelk, afgeroomde melk wordt verhit tot ± 90o C; daarbij vormt zich een witte kaasachtige substantie; die wordt er met een schuimspaan afgehaald; het vocht wordt er zo veel mogelijk uitgeperst; voor het naar bed gaan (’s zomers) wordt het gegeten met gekoelde melk (Putten)
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
kaas , kees , kéés , zelfstandig naamwoord , kaas (Eindhoven en Kempenland; Land van Cuijk; Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
kaas , kieës , mannelijk , kieëze , kieëske , kaas , Ei sjuufke kieës. Kieës make. Laot dich de kieës neet vanne bótram aete. Örges geine kieës van gegaete höbbe.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kaas , kiës , zelfstandig naamwoord , kiëze , kiëske , kaas
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
kaas , kieës , zelfstandig naamwoord, mannelijk , kieëze , kieëske , kaas, platte -, hangop
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
kaas , kèès , zelfstandig naamwoord , kaas, ook volgens WBD; gemèènekèès – komijnekaas; snipperskèès - gesneden kaas (in plakjes); Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?):  'keiskop'; Cees Robben – Ik ben sjuust op de kèèès gebid... (19590328); Cees Robben – Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814); Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313; Gezegde - Beeter grèès as kèès. - Beter grijze haren dan geen haren. Dialectenquête 1876 - brooikes mï kês (ê van fr. même) (ook: kees); kees (scherp); DANB eete zullie ók gèère kèès?; D. Boutkan (1996): (97) eet?n ullie ok gèère kaas?; H. van Rijen (1988): dès nòg ginne kaoje kèès, hurre - dat is nog zo'n slechte kaas niet, hoor; H. van Rijen (1988): daar leej twidderaande kèès: tunnekeskèès èn kemèènekèès; Jan Naaijkens, Dè's Biks (1988): kèès zn - kaas; Piet van Beers - 23-8-2004 - uit: 'As, as, as...': As ze op ´t kèrkhof m´n graf zèn dicht on ´t gooie/of bij ´t crèmatorium m´n as zèn on ´t verstrooie./ As femilie, kèènd èn kraai on toffel is gezeete/ om daor koffie, krintemik èn brooikes kèès te eete. (CuBra); Elie van Schilt - De trouwmissen en de begroffenissen waren vur de kenderzangers ut féénst, dan kreegde as de mis afgelòòpen was, bij un trouwmis iets lekkers en bij un begroffenis, brooikus mee kèès of ham. (Uit: As ge katteliek geboren wierd dan hadde toch veul te doen; en te laoten, 2009, CuBra); Piet van Beers - uit: 'Vrèmde kòst': Èn die vremde eetgewontes/ brènge ze vandaor dan meej./ Fraanse kèès èn Spaonse wèène/ èn oolèève òf patee. (CuBra); Piet van Beers - uit: '´n Verjaordgsfist': Op de tòffel ollienutjes/ sjips meej sauskes, kèès èn wòrst./ Limmenade, unnen bòrrel/ òf Trappisjes vur den dòrst. (CuBra); Lodewijk van den Bredevoort - Smèèrges op oew brôod kréégde kèès, elke vrijdag opnuuw kèès en nog ens kèès. Kende gullie dè één van alle nog; tien sneeje brood meej kèès. Kunde oe èège daor nog iets bij vurstelle? Ik zeej daor ens enne keer iets van tegen onze vadder: ‘Kunde gullie dè brôod nie wè dunder en dieje kèès nie wè dikker snije?’ (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Smokkelen zôgezeed. Hij heej hil wè rog en kèès naor hèùs gesjouwd op zen roestige fiets. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Volgens sommige van mèn bruurs en zusters, waar dieje kèès dikkels; zô taai degger gerust oew schoenen meej kost verzole. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); Òf brôojkes meej gemèène kèès èn uikes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); Antw. KÈÈS zelfstandig naamwoord m. en niet v. - kaas, Fr. fromage; Verhoeven (1978):  KAAS (kéés) m. het bekende zuivelprodukt; vandaar: de kéés, op de kéés kome, en op de kéés verzuke, uitnodiging op het begrafenismaal, bestaande uit koffie en broodjes met kaas. A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - met umlaut (blz. 90); WNT KAAS, gewestelijk KEES (en kies); WBD III.1.3:178 ' kaasbolletje', 'kaasbol' = bolhoed (spotnaam); WBD III.4.4:2 'kaasbol' = volle maan
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kaas , kieës , kieëze , kieëske , kaas
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal