elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: kaart

kaart , kaarte , kaate , kaart.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
kaart , koat , koade , (Stad-Groningsch) = kaart; speelkaart, (ook Zuid-Limburg) Wil men zeer duidelijk zijn dan laat men ook de r hooren; gewoonlijk blijft zij achterwege; bij Bolland: kaorde = kaart. Vgl. stutterboat (voor: stotterbaard); vōt, (voor: vōrt), enz. – Vergelijking: ʼn koat as ʼn bakstijn = eene beste kaart, inzonderheid hooge troeven.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
kaart , kaart , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Daarnaast soms keert. Zie zegsw. op molensteen.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kaart , keert , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , zie kaart. – Evenzo in de samenst. keertspeule, kaartspelen (Sch. t. W. 278).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
kaart , kaortĕ , kaart.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
kaart , kaarte , [kātә] , vrouwelijk , kaarten , käärtien , kaart
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
kaart , koart , koat; koarde , [zelfstandig naamwoord] , 1 kaart (in ‘t spel). Koart geven = de kaarten delen. Koart is vergeven = ‘t spel is bedorven. Koarten deursteken schudden. ‘t Is n deurstoken koart, Ain in de koart kieken. Mit open koart speulen. Hai speult in mien koart. Hai zet ales op ain koart. Hai dus zien koarten wel blootleggen; 2 kaart in de atlas, in ‘T
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
kaart , kaate , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , kaatn , kaatjen , kaart, landkaart, speelkaart. Van de kaate, aardrijkskunde, op school
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kaart , kaatjen , bijwoord , hetzelfde, eender; kaatjen egaal, kaatjen koek, lood om oud ijzer
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
kaart , kaort , vrouwelijk , kaart, kaarten ’k Héb mar kwoi kaort dizze kér Ik heb nu maar slechte kaarten.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
kaart , kaartje , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze voor moin kaartje, wat ik je brom.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
kaart , kaart , vrouwelijk , kaarte , kaertje , kaart. Ein doorgesjtaoke kaart: een doorgestoken kaart. “Dat is ẹ kaertje oet den Haach” wordt gezegd, als men bij het kaartspel een bijzonder goed spel in handen heeft.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
kaart , kart , kaart, zowel speel- als landkaart.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
kaart , kaarten , zelfstandig naamwoord , krabbescheer (LPW: Cab) Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 73).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
kaart , kaerte , kaart.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
kaart , kaort , kaorte, kaorde, kaart , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook kaorte (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), kaorde (Veenkoloniën), kaart (Scho) = 1. ansichtkaart, briefkaart e.d. Stuur mij maor ies een kaorte as ik in het ziekenhuus ligge (Noo), Ik heb oe toch een kaortien estuurd? (Bro), Ik heb een kaort veur die bruloft kregen uitnodigingskaart (Gas) 2. landkaart De neie straot stiet nog niet op de kaort (Hoh), Hij kende de kaorte good de landkaart (Die), Even op de kaort kieken (Eex), Zij hebt alles in kaort bracht (Bov), Zuk niet van de kaort laoten brengen van de wijs (Klv), Hij was van de kaorte, toen zien va störf van streek (Mep) 3. speelkaart, spel kaarten Wie leggen de kaorten op taofel (Vle), As ie gien goeie kaort hebben dan verspeul ie vaste (Geb), Hij speult met valse kaorten gemeen (Sle), Ik laot mie neit in de kaorde kieken geef mij niet bloot (Erf), Nou die speulde mij mooi in de kaort (Rui), Ie mut open kaort speulen (Eli), Ie mut niet alles op ene kaorte zetten (Hol), Hij hef hum de kaorte laoten leggen zich de toekomst laten voorspellen aan de hand van speelkaarten (Klv) 4. (vaak verkl.) toegangsbewijs
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
kaart , kaarte , kaart
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
kaart , kaerte , kaart.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
kaart , kaort , kaart , És ge gô fietse is 'n goej kaort héndeg, want 't sti nie aalté goed ôngegeeve. Als je gaat fietsen is 'n goede kaart handig, want 't staat niet altijd goed aangegeven.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
kaart , kaorte , kaort , zelfstandig naamwoord , de; 1. landkaart van de aarde of van een deel daarvan 2. speelkaart, één van de kaarten bij een kaartspel 3. de gegeven speelkaarten 4. ansichtkaart, felicitatiekaart, correspondentiekaart, fiche, stukje karton e.d. waarop garen is gewonden of waarop knopen zijn bevestigd 5. toegangskaart 6. bewijs voor verzekering e.d. 7. gele of rode kaart ter waarschuwing 8. in de kleine kaorte spijskaart met beperkt menu
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
kaart , käort , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , käorte , kërtsje , kaart , VB: De käorte kappe, myngele, sjtëke.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
kaart , kaort , kaart.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kaart , kortje , kaartje.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
kaart , kaerte , zelfstandig naamwoord , kaart.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
kaart , kortje , kaartje , stuur mar n kortje = stuur maar een kaartje-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
kaart , kaârt , kártje, kortje , kaart , Unne kaârt of unne klippel. Een kaart of een klippel. Aansporing tot het spelen van een kaart.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
kaart , kaort , kaart; da’s een kwaoje kaort, dat is niet zo mooi; de wieste kaort, het verstandigste dat men in dat geval kan doen (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
kaart , kaart , vrouwelijk , kaarte , kaertje , kaart , Det is doorgestoeake kaart. Ein bestoeake kaart. Hae lieëtj zich inne kaart kieke. Ram vanne kaart zeen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
kaart , kaart , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , kaarte , kaertje , kaart, toegangsbewijs
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
kaart , kaort , zelfstandig naamwoord , kaorte, kaorde , kòrtje , "D. Boutkan (1996): plur.: kaorde/ kaorte; 1. speelkaart; D. Boutkan (1996): kaort - kaorde/kaorte; Wèffer kaort hòdde? - Wat voor kaarten had je? hartes, rèùtes, schuppes, kleeveres; leege kaorte - kaarten zonder prentje; lêege kaorte - lage kaarten; Van Beek - Men zegt ook ""kaarten als klompen"" te hebben.  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959); Cees Robben:  Van de kaort aaf; kaortaovend; Frans Verbunt:  leege kaorte zèn mistal kaoj kaorte - kaarten zónder prentjes; H. van Rijen (1988): 'leege kaorde' speelkaarten zonder plaatjes; H. van Rijen (1988): leege kaorde, kaoj kaorde - slechte speelkaarten; Bosch kaort - kaart, kaarten; Antw. KAART zelfstandig naamwoord v., Fr. carte - wordt in den zin van speelkaart veel zonder meervoudsuitgang gebezigd. Schoon, slechte kaart hebben. 2. andere samenstellingen; Bont zelfstandig naamwoord m. 'kaort' - kaart (brief-, speel-); WBD kaort (II:1067) - kaart, patroonkaart met weefpatroon; WBD III.3.1:440 'kaart' = ansichtkaart; ook 'prentkaart'; kòrtje; verkleinwoord; van 'kaort'; kaartje; R.J. 'die kekt nor oew kortjes'; WBD III.3.1:413 'kaartje' (treinkaartje, buskaartje) = vervoerbewijs"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
kaart , kaart , kaarte , kaertje , kaart
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal