elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: japie

Japie , joapie , Joppie , in: veur ’n joapie! verzachtend voor: voor den drommel! enz.; de spreker is alsdan in eene goede luim; god veur ’n joapie! verwondering of verbazing uitdrukkend, doch alleen wanneer het zeer gewone omstandigheden geldt; ook: “dat’s veur ’n Joppie lastig.” – Wellicht heeft het betrekking op den dansdeun: Japie sta stil, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
japie , jaapie , zelfstandig naamwoord , Penisje, piemeltje.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
japie , [meidoornbes] , jäöpies , besjes van de meidoorn (Apeldoorn).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal