elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: jandoedel

jandoedel , [jenever] , jandoedel , jenever. In scherts. Eig. Jan slaapmuts. Dus zegt men, een slaapmuts opzetten, als de avondslok genomen wordt.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
jandoedel , sjandoedel , minachtend voor: jenever en brandewijn; ook Overijselsch; elders zegt men: jandoedel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
jandoedel , jandudel , Jenever. Klaore Jandudel.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
jandoedel , sjandoedel* , elders: jandoedel.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
jandoedel , [jenever] , jandudel , Jenever. Klaore Jandudel.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
jandoedel , jan dood , [zelfstandig naamwoord] , een man zonder geest; sufferd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
jandoedel , jandoedel , sedoedel; sjandoedel , [zelfstandig naamwoord] , 1 slechte jenever; 2 scheldnaam voor de jenever in ‘t algemeen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
jandoedel , sedoedel , [zelfstandig naamwoord] , jandoedel, sjandoedel. De sedoedelkaan was een grote trechter; daar gooide men dobbelstenen in bij ‘t spel van onder de negen en boven de twaalf. Ook behoorde er op de kermissen een swilkje bij met nummers er op, waar ‘t publiek geld op zette. Dan liet men in de beker een rollebol draaien; de ondernemer riep: Sedoedelkaan, Is gain vout òf oor nait aan, Is gain kop òf poot meer aan! Sedoedelkaan = jeneverkan; schertsend ook = de koffiepot. || jandoedel; sjandoedel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
jandoedel , sjandoedel , [zelfstandig naamwoord] , sedoedelkaan. || jandoedel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
jandoedel , jandoedel , mannelijk , jandoedel, jenever.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
jandoedel , jandoedel , sjandoedel , 0 , jandoedels , Ook sjandoedel = 1. sullig persoon Dei lop veur jandoedel (Vtm), Een jandoedel prat er vaok mor in om, een dikke dreumerd is het (Row), Dat is toch zo’n jandoedel, die viendt alles maar goed (Hol) 2. jenever, drank Wat is dat veur jandoedel (Pdh), Zij waren mooi an de jandoedel mit mekaar (Hol), Hie zit aordig under de jandoedel is dronken (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
jandoedel , jandoedel , 1. sloom iemand (Kampereiland); 2. zie jannever
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
jandoedel , jandoedel , jenever.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
jandoedel , sjandoedel , bijvoeglijk naamwoord , enigszins dronken
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
jandoedel , jandoedel , sjandoedel , zelfstandig naamwoord , de 1. sukkel, slappe figuur 2. goedzak 3. jenever, glaasje jenever; soms ook gezegd van andere alcoholica, ook gezegd van een slechte kwaliteit alcoholische drank
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
jandoedel , jandoedel , jannever, janever , jenever.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
jandoedel , sjandoedel , zelfstandig naamwoord , spotnaam; de betekenis is ongeveer als 'heerschap'; ...dieën zot, dieën gevaorlijken sjandoedel... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 12; NTC 17-12-1938) ; ...al wè'k schrijf is vur ons eigen Brabantsche volk en daor hee ginneneene vremde sjandoedel z'n snotneus tusschen te steke. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal