Woord: ijselijk
ijselijk , ijsselijk , yselijk, ijselijk
, wordt hier zeer veel als een vergrootingswoord gebruikt; bijv. die boter is ijsselijk duur, en als een uitroepingswoord, bijv. ijsselijk, wat is de bo , " Het is ijsselijk gelukkig; ijsselijk schoon, ijsselijk goed, ijsselijk bij de hand, ijsselijk rijk, enz. Ja, men schroomt niet dagelijks te zeggen: hij kan ijsselijk praten; de pastoor heeft ijsselijk gepreekt; die vrouw is ijsselijk godsdienstig; het is een ijsselijke geleerde; mijn buurman is een ijsselijke behulpzame. – Het wordt dus meest in plaats van uitermate, uitmuntend, zeer, en zoo als men hier ook veel zegt, geweldig, gebezigd. Men behoorde eiselijk te schrijven, in plaats van ijsselijk, zoo als de gewoonte is. De Navorscher VI, 1856, bl. 182. Eene ijsselijke verkwisting. Dat is ijsselijk duur. Ysselijk! wat staat het koren slecht. Ook bezigt men het woord zoo wel als bnw en als (bijwoord) in eenen goeden zin. Bijv. Het is ijsselijk schoon, - goed, - gelukkig; het is een ijsselijke geleerde; mijn buurman is ijsselijk behulpzaam. Het woord beteekent hier alzoo bovenmate, uitmuntend, schroomelijk, geweldig, zeer enz." Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
ijselijk , îselik , bijvoeglijk naamwoord
, zeer. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
ijselijk , îselik , bijvoeglijk naamwoord
, ijselijk. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
ijselijk , eiselik , bijvoeglijk naamwoord
, zeer. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
ijselijk , iesêlk
, ijselijk, als versterkend bijwoord en als bijvoeglijk naamwoord; ieselk mooi, veurnoam, nat, lelk, enz.; ’n ieselk best peerd, enz.; da’s ’n iesêlke kerel = een nare vent, beroerde kerel. Vgl. iesboarliek. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ijselijk , aisch , aisk, ais
, walgelijk, vies, wat afkeer wekt in physieken zin; aiske stank; aiske kerel, enz.; ook Nedersaksisch; Oostfriesch eisk = onzindelijk, ook = hatelijk, tegenstrevig, vijandig; Oud-Bremensch eisch = kwaad, boos; aische Söge (Jobst Sackmann) = boos varken; Ditmarssum eisch = vreeselijk. In Holstein wordt het alleen van stoute kinderen gezegd, bv. aische, eische jongen = akelig kind; Westfaalsch aisk, aisch = hatelijk, afschuwelijk; Oud-Hoogduitsch agislik, en daarvan Middel-Hoogduitsch egeslich, eislich = verschrikkelijk, vreeselijk, afschuwelijk, Oostfriesch aislîk, îslik, îselk (Nederlandsch ijselijk, Groningsch ieselk), van het Gothische agis = vrees, schrik, angst. Hiervan ook het Oud-Hoogduitsche agesig, waarvan: aisig, en egesig (ook Angel-Saksisch), waarvan: eisig, welke vormen ons aisch, aisk opleverden. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ijselijk , eiselek
, IJselijk. Geheel overeenkomstig de afleiding wordt dit woord met ei uitgesproken. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
ijselijk , ais*
, Hoogduitsch aisch = leelijk, verschrikkelijk, slecht (in Suzan’s woordenboek opgegeven) komt zelden voor; bij Grimm (Wörterbuch): eisch. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
ijselijk , eiselek
, IJselijk. Geheel overeenkomstig de afleiding wordt dit woord met ei uitgesproken. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
ijselijk , ijssǝlǝk , ,
, vreeslijk, griezelig. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
ijselijk , aaisk , [bijvoeglijk naamwoord]
, walgelijk, vies. n Aaiske stank; n aaiske keer! (Molema). Nog gangbaar in ‘t Oldambt. , verouderd Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ijselijk , iezelk , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 ijselijk.; 2 verbazend veel. Ze hebben n iezelken geld (letterlijk = ijselijk een geld).; 3 als bijwoord iezelke: ‘t Is iezelke kòld. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ijselijk , ieselek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Verouderde variant van ijselijk. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
ijselijk , ieslijk , ieselijk, ieselk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) Ook ieselijk (Zuid-Drenthe, Noord-Drenthe), ieselk (Kop van Drenthe, Midden-Drenthe) = ijselijk Het is ieslijk kaold (Eco), Een ieslijke wind koude wind, vooral die uit het oosten (Sle), Het was een ieselijk gezicht een naar gezicht (Anl), ’t Zaag der allemaole aarg ieselijk uut (Die), Wat kan dat kind ja een ieselijk stuk lawaai maoken geweldig (Eev), Wat een ieselijk geluud afschuwelijk (Eri), Dat dee mij ieslijk zèer (Emm) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ijselijk , eiselik
, ijselijk. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
ijselijk , ieselek
, ijselijk. Zie gaf ’n ieseleke schreeuw of. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
ijselijk , heiselik , heislik , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1. zeer moeilijk te volbrengen 2. in erge mate Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ijselijk , ieselik , bijvoeglijk naamwoord
, ijselijk: verschrikkelijk Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ijselijk , ijselek , bijwoord
, ijselijk Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
ijselijk , èèseluk
, (M) heel erg Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect. |
ijselijk , aisk
, walgelijk (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
ijselijk , aiselek , ééselek, ijselek , bijwoord
, vreselijk (Helmond en Peelland); ééselek; vreselijk (Tilburg en Midden-Brabant); ijselek; gruwelijk, vreselijk (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |