elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: huizen

huizen , huysen , [werkwoord] , huisvesting geven; bij zich in huis nemen. H.vi.55.vii.32. O.v.63,73. In ‘t Fri. huesje, een huis bouwen of vertimmeren.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
huizen , hoezen , (huizen, werkwoord) = eene woning bouwen. Men koopt bv. grond met het recht om er op te hoezen, in annonces: te huizen. (Vgl. ’t Hoogduitsche hausen = zijn verblijf houden, wonen.) – Ook meervoud van: hoes = huis.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
huizen , [wonen] , hü̂̂zéren , werkwoord , Huizen. Benéden bint ze an ʼt timmeren, zoo dawe nu baoven mot hü̂̂zéren.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
huizen , hü̂zeeren , hü̂zieeren , werkwoord , Huizen. Benéden bint ze an ’t timmeren, zoo dawe nu baoven mot hü̂z(i)eeren.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
huizen , hoeze , bewonen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
huizen , hoezen , [werkwoord] , huizen, wonen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
huizen , huze , wonen Nie saome kunne huze Niet met elkaar overweg kunnen.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
huizen , huize , werkwoord , in de zegswijze ’t huist niet gezellig, het leeft niet gezellig, is in huis niet gezellig. | ’t Huist niet gezellig as moeder in ’t ziekehuis loit.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
huizen , huzen , huzen, ehuusd , wonen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
huizen , hoezen , zwak werkwoord, onovergankelijk , Voor var. z. hoes = huizen G. hoest nog aid met de hoesholdster die ok al bij zien va was (Bei), Hij hoest door mit zo’n mal wief (Bov), Tegenswoordig kunt ze mit mekaer huzen zonder te trouwen (Wsv), Zomers huust ze in de aachterheerd (Die), Die huzen bie mekaor (Eco)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
huizen , huisken , hoesken , onbepaald werkwoord , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook hoesken = druk bezig zijn met de schoonmaak De vrouwlu bint an ’t huisken (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
huizen , ûzen , werkwoord , 1. wonen; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: omgaan
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
huizen , huuzn , huizen. Met de schoonmaek huuze wie hier mâr zo lange in de keukn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
huizen , huzen , huuizen , werkwoord , 1. ongetrouwd samenwonen 2. wonen, voor een langere tijd z’n verblijf hebben
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
huizen , hoûze , werkwoord , hoûsde, gehoûs , huizen , hokken; wonen hoûze (enigszis minachtend) Dat menneke hoûs dao gaans eleng ién dat sjmèrig hoés.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
huizen , uzen , werkwoord , uzen, e-uusd , wonen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
huizen , huzen , 1. ongehuwd samenwonen; mee kunnen huzen, mee kunnen omgaan.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
huizen , heuze , werkwoord , verblijven (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
huizen , hoeze , hoestj, hoesdje, gehoesdj , 1. wonen 2. samenwonen , Dao hoeze muus: daar zitten muizen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
huizen , hoeze , werkwoord , hoesjtj, hoesjdje, gehoesjdj , wonen; hoeze mèt emes – samenwonen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
huizen , hoeze , werkwoord , hoesj, hoeszje, gehoesj , wonen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
huizen , hèùze , zwak werkwoord , huizen, wonen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal