elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: houtmijt

houtmijt , houtmijt , In Holland, zegt mr. Hoeufft, hoort men dit woord zelden, dan voor den houtstapel, waarop de Ouden hunne dooden verbrandden. Hier is het gemeen voor e
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
houtmijt , hôltmiet , houtmijt.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
houtmijt , houtmet , zelfstandig naamwoord , houtmijt: op een hoop gestapelde takkenbossen (KRS: Lang) Mogelijk een voorbeeld van Utrechtse klinkerverkorting (via monoftongering); zie hoofdstuk 2, punt B.5.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
houtmijt , [opslagplaats van brandhout] , holtmiete , opslagplaats van brandhout.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal