elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: horren

horren , hōrren , (werkwoord) = de aardappelen over de kleinste zeef gooien; zie hōrre 2. Als zelfstandig naamwoord: hōrren van eerappels = kleine, uitgezifte, verschrompelde aardappelen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
horren , horren , zaond horren: zand zeven
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
horren , horren , hortjen , [werkwoord] , aardappels zeven. || hor; hottjen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
horren , horren , onbepaald werkwoord , (N:be) = jachtavonturen vertellen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
horren , horren  , werkwoord , (grind) zeven.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal