elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: holster

holster , holster , holstêrn , schimpwoord voor een vrouwspersoon dat lomp en plomp al wat haar in den zin komt, er uitflapt; holstern = op zulk eene wijze de tong roeren. Synoniem met: haffelkoare, enz. Oostfriesch holster = grof, plomp wijf, en fig. vrouwspersoon dat een grooten mond heeft.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
holster , holster , òlster , [zelfstandig naamwoord] , 1 dikke, lompe man of vrouw. Acht, vijrtien doagen noa dij tied Kwam mij n viswief tegen.... ‘k Bin nou nòg van dat hòlster doof. (Nijsverteller.); 2 groot, lomp beest. Zo in de Gron. Volksalm. van 1838: ‘t Was n hòlster van n peerd, Plomp en lòi en onbeleerd.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
holster , holster , plomp vrouwspersoon
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
holster , holster , hölster, halster , 0 , holsters , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe). Ook hölster (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid in bet. 3.), halster (Zuidwest-Drenthe, zuid, bet. 2.) = 1. holster van een vuurwapen De plietsie drag ’t pistool in een holster (Eex) 2. grote, lompe vrouw (Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, zuid) Wat en holster van een wief! (Sle), zie ook Holsteiner 3. riem voor breischede (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe) Een hölster was de rieme waor de schèuper zien breischie an drèug (Hgv), De scheper har de hölster an (Noo), De gesp is van het hölster en nou kan hij de breischee niet holden (Geb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
holster , hoolster , holster, olster , zelfstandig naamwoord , et, de 1. foedraal voor een revolver, messen e.d. 2. breischie of riem daarbij
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
holster , [wild type] , holster , 1. wild, ongeremd type; 2 iemand die alles verkeerd doet (W.-Veluwe); holsteren, 1. wild, half struikelend komen aanrennen; 2. over iets heenrennen; 3 lawaaiig hollen in een binnenruimte.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal