elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hijgen

hijgen , ichĕn , hijgen, bijv. na een stevig maal.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
hijgen  , hiege , hijgen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
hijgen , hiegen , [werkwoord] , hijgen. , (Westerwolde)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hijgen , hàgn , zwak werkwoord , hijgen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hijgen , hächen , hijgen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
hijgen , hächen , hächen, ehächt , hijgen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
hijgen , hijgen , hiegen , sterk werkwoord, zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook hiegen (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) = hijgen Hij stun zo veur mij te hiegen (Gie), Wat heg e (Pdh)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hijgen , haggen , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën) = hijgen Wat ligst doe door te haggen (Vtm), Moe je die hond is zien haggen (Klv), Wat hagst doe ja! (Nsch)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hijgen , hâchn , hijgen. Wat hâch iej, heb iej zo hârd eloopm?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hijgen , géchte , werkwoord , géchde, gegéch, géchtenterre , hijgen , VB: Wie d'n hoond aachter de knién haw gezëte, hèt 'r 'n oor ligke te géchte.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
hijgen , ijgen , werkwoord , ijgen, e-ijgd , hijgen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
hijgen , hechen , hechten, hichten, hachen, hächen, hiegen , hijgen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
hijgen , hiejge , werkwoord , hijgen (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
hijgen , hiege , hiegtj, hiegdje, gehiegdj , 1. hijgen 2. naar adem snakken
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
hijgen , giêge , werkwoord , ademhalen, piepend, hijgen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hijgen , hiêge , werkwoord , hijgen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
hijgen , hèège , zwak werkwoord , hijgen; B hèège - hèègde - gehèègd; - geen vocaalkrimping; Henk van Rijen: hij hèègt van muugeghèd - hij hijgt van vermoeidheid; Cees Robben: èn Drik begós te hèège: hij hèègden as en meulepèrd; Cees Robben: naa hangde te hèège nòr en bietje lucht; Frans Verbunt: hèègen as en spurriekoej - kortademig zijn; Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch (1899): GEHEGEN: 3e hoofdvorm van 'hijgen'; HEEG: 2e hoofdvorm.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
hijgen , hie~ge , hie~gde – gehie~g , hijgen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal