Woord: heun
heun , [sober, met tegenzin] , heun , sneu
, schraal, sober, met tegenzin; het gaat hem heun af = hij doet het met tegenzin. Gron. heun = mager, bleek, schraal, armelijk, tegenovergestelde van: welgedaan, bloeiend; er heun uitzien = er slecht, ongezond uitzien; Friesch huen = droevig, het aangezicht naar schreien staande; Noordfr. hijnn = slecht, ellendig, beklagenswaardig, alleen van zaken; Oudfr. hijnn = beschaamd; hien, hiend = tamelijk, middelmatig, zóó, zóó. Gron. sneu, snoeg = wat door veel lijden een slecht, armoedig voorkomen heeft, het tegenovergestelde van: frisch, welig, bloeiend (van winterplanten gezegd): de garst is (van de vorst) sneu worren. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
heun , heun*
, vergel. hoamel *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
heun , heun , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 mager, bleek. Hai zugt ter mor heun oet.; 2 bedroefd. (Hogeland) Zai zag mie zo heun aan.; 3 neerslachtig en daardoor stil(Westerkwartier). Ze hebben der zoveul verdrait van had, ze bennen der heun an. (dV) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
heun , heun
, 1. mager, bleek. 2. bedroefd Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
heun , heun , huun , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook huun (Zuidwest-Drenthe) = sneu, jammer Het is heun geld aj belasting betalen moet, (Sle), ...aj zo’n dikke boete kriegt (Hgv), Wij moet ofstaand doen van de aolde meer dat zal oes nog heun ofgaon (Odo), Daor komp ze aordig huun of ze krig niks en ze har wel op wat rekend (Wsv), Jan kreeg niks van de arfenis hij kwam der mor heun bij langes (Hijk), zie ook heunlijk Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
heun , [onvriendelijk] , heun
, 1. onvriendelijk, humeurig, nors; 2. somber gestemd; 3. lusteloos, ongeïnteresseerd. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |