Woord: hennekleed
hennekleed , heenekleed , [zelfstandig naamwoord]
, lijkkleed, het laken, waarin het lijk gewikkeld wordt bij het kisten. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
hennekleed , [doodskleed] , henekleed
, doodkleed. Gron. eeneklijd, heeneklijd, eendeklijd = het laken, waarin het lijk bij ’t in de kist liggen gewikkeld wordt. Friesch Geld. Oostfr. Westf. Pommersch hennekleed, hennenkleid, hünen-, heinenkleid, MNederd. henenklêt = doodkleed, lijkkleed. Oudfr. hunne = doode; hunneclede = doodkleed. Vergel. hunebed. Zie ook Podagr. II, 44 e.v. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
hennekleed , eeneklijd , eendeklijd, heeneklijd, heneklijd
, bij Swaagman henekleed; het laken waarin een lijk bij het in de kist leggen, gewikkeld wordt, eigenlijk doodhemd; op ’t eeneklijd verzöcht wor’n, zooveel als: de uitnoodiging ontvangen om het lijk eener vrouw af te leggen, en het daartoe vereischte kleed of hemd, met toebehooren, te maken. Drentsch henekleed, Geldersch hennekleed, Friesch hinneklȧed, Oostfriesch, Osnabrücksch, Pommersch henneklêd, heunenkleid, hünenkleid, heinenkleid, hennenkleid, Middel-Nederduitsch henenklêt, hanneklêt = doodkleed, lijkkleed. Volgens Outzen was: hunne bij de oude Friezen een doode; hunneclede een doodkleed, alzoo: eene heene voor: doode, en: eeneklijd = doodkleed, evenals: hunnebed, hunebed = doodengraf. Ten Doornkaat merkt op dat: henne, hetzelfde woord is als in Hünengrab, Nederlandsch hunnebed, en acht het zeer twijfelachtig of het wel oorspronkelijk de beteekenis had van: reuzengraf, daar in de Hunnebedden nooit reuzen- of zoogenaamde Hunenlijken zijn gevonden. Zie art. henneklêd. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
hennekleed , hennekleed
, Doodkleed. Verhennekleden: afleggen. [Mogelik voor heen-kleed, dat men aan heeft als men heengaat en de lange vaard vaart; de klank der e evenwel is anders in hen, heen, dan in hennekleed; te Leiden, zegt men wade.] Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
hennekleed , haaidenklaid , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ‘t hìnklaid || doodskleed; lijkwade , (Noordlaren); verouderend Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hennekleed , heemklaid , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ook: heenklaid (Adorp) = zie: hinklaid. || hinklaid , (Bellingwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hennekleed , hienklaid , zelfstandig naamwoord onzijdig
, ook: ienklaid (Fivelgo) = nevenvorm van hìnklaid. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hennekleed , hinklaid , heneklaid; hinneklaid; ienklaid , zelfstandig naamwoord onzijdig
, doodskleed. Op ‘t hìnklaid verzöcht wòrren = uitgenodigd worden, om bij ‘t afleggen aanwezig te zijn. De beide noaste noaberskes kwamen ongevraagd, om ‘t hìnneklaid te naaien, uit een groot beddelaken, met zwarte strikken er aan. || haaidenklaid; haainklaid; heneklaid; hienklaaid; klucht; Soalemo’s hìnklaid Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
hennekleed , hennekleed , zelfstandig naamwoord
, doodskleed Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
hennekleed , heenklaid
, (ouderwets), doodskleed, lijkwade Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
hennekleed , hedenklied , heenklied, heemklied, heneklied
, (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook heenklied (Kop van Drenthe), heemklied (Kop van Drenthe), heneklied (Zuidoost-Drents zandgebied, dva) = het bijwonen van het kisten van de overledene, lijkbezoek As der in vrogger dagen één van de femilieleden overleden was en ‘s aovends in de kiste legd weur, kwam de femilie bij mekaar en neumden ze dat het hedenkleed (Bei), Op het hedenklaid gaon, is op de aovend as de dode kist is (Nor), Vrouger gungen ze op het heenklaid rouwbeklag (Eel), Ze wörden verzöcht op het heemkleid (Row), zie ook bij hennekleed Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hennekleed , hennekleed , hendekleed, endekleed , 0
, (Midden-Drenthe). Ook hendekleed (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën), endekleed (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën) = doodskleed De naobers hebt hum het hennekleid antrokken (Bco), Het hennekleid lag al laank klaor (Ros), Do in het veen oeze buurman Geerdes dood was hebt mien pa en Harm Wessels het hendekleid maakt dat was ong 1905 (Bov), zie ook bij hedenklied Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
hennekleed , enekleed , ennekleed
, (Gunninks woordenlijst van 1908) (Kampereiland, Kampen) lijkkleed. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ennekleed Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
hennekleed , hennekleed
, doodskleed (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |