elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hekpaal

hekpaal , hekpaol , hekkepaol, hekkenpaol, hekkenpin , (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniƫn). Ook hekkepaol (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe), hekkenpaol (Zuidoost-Drents veengebied), hekkenpin (hy:Zuidoost-Drents zandgebied, bet. 1.) = 1. hekpaal Aj een neie hekkepaol mut maken, dan muj eerst veurboren, aans kriej der gien doem in (Koe) 2. bovenste boom van een hek die op de verticale hekpaal draaide (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord) De hekkepaol laag in een grote gaffel (Die) 3. verticaal paaltje in een hek (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe), zie ook hekbien, proppaol
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hekpaal , hekkepaol , zelfstandig naamwoord , de; 1. paal waar een hek aan vast zit of tegen sluit 2. mager iemand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hekpaal , [afrasteringspaal] , hekkepaol , hekkeposte , afrasteringspaal.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal