elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hazenbrood

hazenbrood , [plant] , hazebrood , onzijdig , eene plant, briza.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
hazenbrood , hazenbrood , te Leek en omstreken de gemeene Veldbies. (v. Hall, Neerl. Plantensch.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
hazenbrood , haazenbrood , een soort mos
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
hazenbrood , hazebrood , hazenbrood , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook hazenbrood (Zuidoost-Drents veengebied) = benaming voor verschillende planten: mos met bolletjes op steeltjes van plm. 10 cm (Veenkoloniën, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), In dat laand zit mij teveule hazebrood, het is zo schrao as een luus (Noo), ook: veldbies (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), trilgras (Midden-Drenthe), knikkend parelgras (Kop van Drenthe), zonnedauw (Zuidoost-Drents veengebied), klaverzuring (Zuidwest-Drenthe, zuid)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hazenbrood , hazenbrood , veldbies (luzula) (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal