Woord: harst
harst , hest , mannelijk
, ribbe. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
harst , harst , hast , mannelijk
, ribbe; zie schelha(r)st. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
harst , hars
, harst, lendenstuk van een rund. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
harst , haars , [zelfstandig naamwoord]
, harst, lendenstuk. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
harst , harst , harks , [zelfstandig naamwoord]
, lendenstuk van ‘t rund. || ast; haars; harks Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
harst , harst
, stuk gebraden spek. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
harst , hässie
, 1. pinda; 2. uitgebakken plak spek. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
harst , harsien , harksen, harsie
, harsies , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook harsken (Zuidoost-Drents veengebied), harsie (Zuidoost-Drents veengebied) = klein stukje, reepje Doe mar een harsie spek meer in de panne (Klv), Tegen ein plakkien spek zeden ze vrouger harsken (Bov), zie ook spekharsien, harste Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
harst , harste , 0
, (hb:Nsch) = gebraden spekschijf “Alleen ’s zondagsmorgens kwam er een grote pan vol gebakken spekschijven (voor ieder twee harsten) op tafel” Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
harst , hassien , zelfstandig naamwoord
, et; stukje, reepje ham, schink Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
harst , haast , zelfstandig naamwoord
, de; omslag, kaft van een boek Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
harst , harst
, zie schelhaas. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
harst , hes , hest , mannelijk
, heste , hestje , 1. speklap 2. onnozele hals , Wae braojen ós einen hest. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
harst , hest , zelfstandig naamwoord
, heste , hestje , uitgebakken lap vet spek (afgeleid van het Middelnederlandse werkwoord ‘hersten’- braden) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
harst , herst , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, herste , persoon, raar/vreemd, speklap, stijfkop, sufferd Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |