elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: hangijzer

hangijzer , hangîzer , onzijdig , getande ijzeren haak, zie haok.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
hangijzer , hangiezer , hangiesder , een getand haardijzer om er pot of ketel aan te hangen; ’t is ’n hangiezer, fig. = het is iets waartoe men noode komt en wat toch gedaan moet worden, waar men tegen hangt (zie: hangen). v. Dale: Dat is een heet hangijzer om aan te vatten = dat is eene netelige zaak.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
hangijzer , hangiezer , hangiesder , zelfstandig naamwoord onzijdig , bij ‘t open haardvuur het toestel, waar de koekepan op rustte bij ‘t bakken; ‘t hing aan de hoal of aan de heerdket, die de hoal verving. Fig. ‘t Is n hait hangiezer = een lastige zaak, om aan te pakken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
hangijzer , hangiezr , zelfstandig naamwoord , ijzeren hengsel voor de pannekoekspan boven ’t vuur
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
hangijzer , hangiesder , (ouderwets), ijzeren arm, waarop men de koekepan boven het vuur kon plaatsen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
hangijzer , hangiezer , 0 , 1. hangijzer met rooster boven het vuur IJ moet dèn pot pakken, want die past beter in het hangiezer (Sti), Het hangiezer kwaamp an de ketten of haol te hangen en daor zetten ze dan de pannen op (Hgv), ook Een hangiezer is een draaibare ijzeren stang aan de binnenzijde van de schoorsteenmantel (Eek), (fig.) Dat is een hiet hangiezer, daor wilt ze niet teveul van zeggen een brandende, omstreden kwestie (Sle), Dat wordt een zwaor hangiezer het wordt kantje boord (Eev), zie ook panhaol 2. in Het is hangiezer het is kruis, bij het opgooien van een munt (N, be:Kop van Drenthe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
hangijzer , angîêzer , angîêsder , hangijzer. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: angîêsder. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is een angîêsder ‘het is een last’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
hangijzer , angijzer , zelfstandig naamwoord , persoon, volhardend vervelend. * Frans Verschuren: persoonlijke bevindingen: handvat aan een oude open schouw.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
hangijzer , hangiezer , beugel om een ketel boven het vuur te hangen. (Ook haol).
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
hangijzer , hangiizer , laatkomer , Zulle we mér vôst begiene, 't hangiizer kömt strak wél, és we daor óp moete wochte. Zullen we maar alvast beginnen, de laatkomer komt straks wel, daar wachten we niet op.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
hangijzer , hangiezer , zelfstandig naamwoord , et 1. haal, heugel boven het vuur 2. rooster aan ketting boven het vuur (voor pannen e.d.)
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
hangijzer , angêêsder , hangijzer. iemand die niet weg te krijgen is. plakker.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
hangijzer , hangijzer , 1. plakker, iemand die niet weg te krijgen is, die altijd blijft plakken, 2. vervelend persoon, die maar blijft zeuren over iets
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
hangijzer , hangiezer , hangiesder, haoliezer, haoliesder , 1. toestel waarmee men de pan boven het vuur hoger of lager kan hangen; 2. het driehoekig plaatje aan de haal(ketting), waarop een pan gezet kon worden.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal