elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: halster

halster , hulster , vrouwelijk , hulsters , grim, hoofdstel van touw, inzonderheid dienende om het paard te leiden en vast te zetten.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
halster , helter , een toestel dat om den kop van een paard wordt vastgemaakt om het te kunnen leiden, een hoofdstel zonder toom. Weil. halster, v. Dale halster, Kil. halster, halter, helchter; MNederl. haelter = halsriem der paarden. Gron. helster, helter, Oostfr. halter, helter, Neders. halter, HD. Halfter, Halster, Eng. haltre, halter; MHD. halstere, helfter, AS. healfter, van het OHD. halftara, halftere, halaftra, halftra.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
halster , helster , helter , (Westerkwartier); een toestel dat om den kop van een paard wordt vastgemaakt om het te kunnen leiden, een eenvoudig hoofdstel zonder toom; Drentsch helter; Weil. halfter, v. Dale halster = halsriem der paarden; Kil. halfter, halter, helchter, Middeln. haelter, Oostfriesch halter, helter, Nedersaksisch halter, Hoogduitsch Halfter, Halster, Engelsch haltre, halter, Middel-Hoogduitsch halftere, helfter, Angel-Saksisch healfter, Oud-Hoogduitsch halftra, halaftra, halftera. Volgens ten Doornk. zijn alle deze vormen ontstaan uit: half, van een stam: halp, kalp, karp, dat grijpen, vatten, houden, binden, enz. beteekent, en den uitgang tara (waarvan ’t Hoogduitsch en Nederlandsch der, ter, van zelfstandig naamwoord, als: Bruder, broeder, Vater, Schwester, zuster, enz., door uitstooting der f, of door den overgang der f in ch of s. Zie aldaar artt. halter, en: der. – Zegswijs: de kop deur ’t helster hebben, (ook Oostfriesch) = door ’t ergste heen zijn, den moeilijksten toestand achter den rug hebben, inzonderheid met betrekking tot huiselijke omstandigheden; ’t helster ofstrieken = niet mede in huis nemen, bij de deur afzouten, van een gelegenheidsvrijer, zooveel als: hem laten loopen, de vrijheid geven om te gaan waar hij wil, hem op die wijze van den hals schuiven, zich van hem ontslaan;“dij ’n peerd vangen wil, hauwt hom nijt mit ’t helster tegen zien kop an” (helster, helter onzijdig, ’t Nederlandsche halster mannelijk)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
halster , helster* , (bldz. 525), vgl. behelsteren *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
halster , hälster , mannelijk , halster
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
halster , haalster , halster , zelfstandig naamwoord onzijdig , ook: halster (Westerwolde) = halster, dat een schaap om zijn kop draagt, wanneer het in tuur zit. || helster
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
halster , helter , zelfstandig naamwoord onzijdig , helster , (Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
halster , helster , elster , zelfstandig naamwoord onzijdig , het touw dat de paarden om de kop hebben, als ze op stal staan en dus niet hoeven te werken. Vandaar: hai het kòp deur ‘t helster = hij is er boven op. Ook kortweg: hai het kòp ter deur; in Stad: hai het ‘t helster over kòp. Als een jonkman voor ‘t eerst van zijn leven met een meisje uitgaat, dan heet het: zai het hom ‘t helster aandoan, of: zai het hom behelsterd, zie daar. Voldoet het hem niet, dan zegt men: hai het heur ‘t helster òfstreken. Omgekeerd: Zai het hom ‘t helster òfstreken = zij heeft haar vrijer niet mee naar binnen genodigd. Als iem. naar de pijpen van zijn vrouw moet dansen, dan zegt men: hai het ‘t helster aan ook: zai het hom ‘t helster oareg stief aanbonnen. Spr. Dij n peerd kriegen wil, mout hom nait mit ‘t helster tegen kòp aan haauwen = men vangt meer vliegen met honig dan met azijn. Westerkwartier en Drente helter; Westerwolde de helster. ‘t Woord komt van een oude vorm halfter en heeft met hals niet te maken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
halster , helster , halster
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
halster , hulster , zelfstandig naamwoord , Halster. Zegswijze de kop deur ’t hulster hale, er bovenop komen, winnaar zijn. Eigenlijk gezegd van een paard dat erin slaagt zijn vrijheid te herkrijgen doordat het de kop door het halster haalt.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
halster , halchter , haalichter , mannelijk , halchtesj , stalhalster.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
halster , halster , helster , zelfstandig naamwoord , KRS: Hout; LPW: Lop, helster (KRS: Lang) (zn); gestel van banden of riemen over het hoofd van een paard, waaraan het weggeleid of aan de krib vastgemaakt wordt, door middel van een ketting of een touw. De Vechtstreek kent ook de vorm met e (naast halster ) (Van Veen1989, p. 64). Zie hoofdstuk 4, punt 5: wagens .
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
halster , halster , helster , helsters , Ook helster (Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën, Kop van Drenthe) = halster, hoofdstel Een halster meuje een peerd of kou andoun um ze te leiden (Bov), Hij hef noe de kop weer deur het halster (Hgv), ...oet het halster hij is er weer bovenop, het gaat nu goed (Bei), Deur al dat anarven hadden ze de kop deur het halster kregen ging het hen voor de wind (Bor), ’t Nuchtern kaalf kreg de kop deur het halster komt tot leven (Eex), Kinder wordt groot, die wilt niet altied an het halster lopen strak geleid worden (Hijk), Dat wicht muggen ze wel an het helster holden in de gaten houden (Rod)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
halster , helster , halsriem voor een paard.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
halster , hélster , halster , Un pérd dés'se ût de waoj gónge haole din ze 'n hélster ôn én 'n lénd. Een paard dat ze uit de wei gingen halen deden ze een halster aan en een teugel.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
halster , helster , halster , zelfstandig naamwoord , et, de; halster
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
halster , helster , zelfstandig naamwoord , helsters , helstertie , halster Neem de helsters mee om de paerde uitte waai te haole Neem de halsters mee om de paarden uit de wei te halen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
halster , haolster , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , haolsters , - , halster , VB: 'n haolster ês 'nne reem öm d'n haas en de moond van 't përd oe ste 't bies mêt kêns lejje.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
halster , hèlster , halsriem
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
halster , helfster , halster (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
halster , helchter , zelfstandig naamwoord, onzijdig , helchters , halster; helfter halster
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal