elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: haakgat

haakgat , haakgat , haaggat, hokgat , zelfstandig naamwoord , (KRS: Hout), hokgat (KRS: Hout), haaggat (LPW: Lop) 1. uitgespaard vierkant gat in het hooi aan de buitenzijde van een hooiberg (op halve hoogte), waarheen het hooi van de wagen opgestoken wordt om het vandaar weer hogerop te steken (KRS: Hout; LPW: Lop) 2. (zn) het gat of de gang in de hooiberg waar de *hooiburrie ingereden wordt om deze vervolgens vol te laden (LPW: Lop) Zie hoofdstuk 4, punt 11: hooi . In de Vechtstreek komt, evenals in de Lopikerwaard, de vorm haaggat voor (Van Veen 1989, p. 64). De suggestie ‘Misschien geassimileerd uit haakgat ’ t.a.p. vindt ondersteuning in de in de Kromme-Rijnstreek aangetroffen vorm.
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
haakgat , hookgat , opening naar de balken, van buitenaf te bereiken.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
haakgat , hookgat , opening naar de balken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
haakgat , haakgat , haokgat , uitgespaard vierkant gat in het hooi aan de buitenzijde van een hooiberg (op halve hoogte), waarheen het hooi van de wagen opgestoken wordt om het vandaar weer hogerop te steken.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal