elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: guren

guren , [het morsen van droge waren] , geuren , gören , uitvallen, lekken als ’t ware, maar van droge waren, bv. van overrijp graan uit de aren. Ook van korrels die bij het dragen uit den zak vallen, alsmede van muren als de kalk uit de voegen zich loslaat; ook van tabak die door droogte niet in de pijp is te houden. Vergel. het Neders. guren, gurren.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
guren , [doorlaten, tochten] , gü̂ren , zwak werkwoord , doorlaten; de hilde gü̂rt arg, de zoldering in den stal laat veel stof door.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
guren , geuren , uit de aren vallen; “Wij ontkennen niet, dat het zwaarste graan, wanneer het koren òf zeer rijp gezicht is, òf lang te veld moet staan, er af valt, waarvan men in ʼt dagelijksch leven zegt, dat het veel of weinig geurt,” enz. (Prov. Gron. Cour.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
guren , gü̂ren , Rijzen, neervallen. D(i)ee zòlder gü̂rt dör (omdat de planken niet aan elkaar sluiten). Bij ’t laden van koren moet men voorzichtig te werk gaan om ’t gü̂ren der graankorrels te voorkomen.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
guren , [tochten, vallen] , gü̂ren , Rijzen, neervallen. D(i)ee zòlder gü̂rt dö̂r (omdat de planken niet aan elkaar sluiten). Bij het laden van koren moet men voorzichtig te werk gaan om het gü̂ren der graankorrels te voorkomen.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
guren , güüren , [gǖrn̥] , rijselen, vallen van fijne, droge stof door naad of klein gaatje. Het güürt düür ’n balken: er valt stof door de balken van de zolder. Ook: ’n Balken güürt.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
guren , guuren , Langzamer hand uitvallen. Bij voorb. als men een bundel koren draagt, kan het zaad uit de airen guuren. [Rogge als ze zeer droog is, garst, haver, koolzaad guurt door enen zolder welke niet heel digt is. Als den gast of de garve omvalt, guurt de rogge uit de aaren en valt op den grond.]
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
guren , geuren , [werkwoord] , uit de aren vallen, gezegd van overrijp koren.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
guren , guurn , zwak werkwoord , stromen, van fijn verdeelde vaste stoffen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
guren , guren , het doorlaten van kaf, stof of koren bij een zoldering waar kieren in zitten.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
guren , guren , guren, eguurd , het doorlaten van stof, bijv. in een zoldering omdat er kieren zijn.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
guren , [tochten] , guren , werkwoord , guren, eguurd , doorlaten van kaf, stof of koren door kieren en reten in de zoldering.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
guren , [voortgeblazen worden] , guren , voortgeblazen worden (van sneeuwvlokjes, aren, zand).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal