elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: grondel

grondel , grondel , grundel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Daarnaast grundel en eertijds ook gruntel (SOETEBOOM, S. Arc. 473). Zekere vis. – Ook als geslachtsnaam GRUNDEL. – De vorm grundel vindt men ook bij HADR. JUNIUS, Nomencl. 53a: “govius fluviatilis, een grundel” en BERKHEY, Nat. Hist. 3, 15: “Poschjes en Grundeltjes”. – De grondels heten ook poepegrondels (poepegrundels).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
grondel , grundel , [zelfstandig naamwoord] , grondel.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grondel , gröndje , gruundje , onzijdig , grondel (visje).
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
grondel , grunjtje , onzijdig , pos, klein, gevlekt zoetwatervisje.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
grondel , grundel , vis (grondel)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
grondel , grunte , visje. Wie kenn in vrogger tied Gruntn Geert niet?
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
grondel , gruneltien , zelfstandig naamwoord , et; bep. visje: grondeling, grondel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grondel , grondel , modderkruiper, weeraal (misgumus fossilis).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal