Woord: griezeltje
griezeltje , griezeltien , griezel, grisseltien, griengseltien
, griezelties , (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe). Ook griezel (Kop van Drenthe), grisseltien (Zuidwest-Drenthe, noord), griengseltien (Zuidwest-Drenthe, zuid) = een klein beetje Nog een griezeltien der of, dan is het precies goed (Pdh), Op de eerappels mot een griezeltje zolt (Eco), Het kan mij gien griezel schelen (wb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
griezeltje , grisseltien , krisseltien, grusseltien, grieseltien, griezel, gr , zelfstandig naamwoord
, et; heel weinig, een vleugje: van suiker, zout, poeder e.d., ook: een dun plakje Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
griezeltje , [klein beetje] , griezeltien
, klein beetje. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |