elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: grendel

grendel , grundel , [zelfstandig naamwoord] , mv. s , grendel. Angels. grindel. Tougrundelen, grendelen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
grendel , grindel , grendel , mannelijk , grindels, grendels , grendel.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
grendel , grōndel , grundel, gröndel , vgl. förm, zölde, zöls, zös, enz. = grendel; de deur is op grōndel = de deur is gegrendeld, de grendel is op de deur. Middel-Nederlandsch grondel = grendel.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
grendel , gröndel , grundel , grendel; vgl. förm, zölde (zulde), zöls (zuls), zös.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
grendel , grundel , zie gröndel .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
grendel , gröndĕl , grendel.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
grendel , greandel , mannelijk , grendel
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
grendel , grondel , [zelfstandig naamwoord] , grendel. Deur is op grondel. grönnel (Westerkwartier), doch meestal schotel; zie daar. || grönnel; grundel
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
grendel , gruendl , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gruendls , gruendlken , grendel
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
grendel , gringel , mannelijk , gringele , stelmechanisme voor ploegmes.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
grendel , grundel , grendel.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
grendel , grundel , gröndel, gruntel, grungel, grendel , grundels , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook gröndel (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe), gruntel (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), grungel (Kop van Drenthe), grendel (in AN) = grendel Deeldeur mot nog op de gröndel, dan kuw vort (Eex), Hej de grungel, ...grundel aal op de deur (Row, eerste woord veroud.), Wij doet alle aovends de gruntel op de deure, maar Hij zit achter slot en grendel (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
grendel , grundel , gruntel , (Kampen, Kampereiland) grendel. Ook: gruntel (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
grendel , gruntel , grendel.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
grendel , grundel , gruntel , zelfstandig naamwoord , de; grendel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
grendel , grengel , zelfstandig naamwoord , grengels , grengeltie , (deur)grendel
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
grendel , greendel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , greendele , greendelke , grendel , VB: Doeg de greendel oppe poert, aanders wejt ze mich oëpe.; ploeg (deel van een ploeg); greendel VB: 'nne greendel ês 't hoüte gedejlte van de ploog.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
grendel , greuntel , 1.grendel, het beweegbare gedeelte van een *klink; 2. de hele *klink.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
grendel , gruntel , grundel , grendel.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
grendel , grîndjel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , grîndjele , balk in midden staldeur
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal