elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gortzak

gortzak , gortzak , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zie de wdbb. – Ook een scheldnaam der inwoners van Assendelft. Vgl. gortlander. || Lillike Assendelver gortzak!
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gortzak , görtezak , gòrtzak , [zelfstandig naamwoord] , in de uitdrukking op de görtezak zitten, nemen, hebben, kinderspel: op een anders rug zitten, die je dan heen en weer schommelt. || gorrezak
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gortzak , göttezak , götzak , zak waarin gort werd gekookt voor götte-in-de-zak of jan-in-de-zak (zie daar). Ook: götzak
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gortzak , götzak , 1. zie göttezak; 2. in: iemand op de götzak nemen ‘iemand spelenderwijs op de rug nemen’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gortzak , gotzak , zelfstandig naamwoord , de; rotzak
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gortzak , [soort gerecht] , gortzak , gerecht van rijst, pruimen, gort en melk.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal