elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gluiperig

gluiperig , gloeps , gloepsk , [bijvoeglijk naamwoord] , gluiperig, vals. Wat het dij vìnt n gloeps gezicht!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gluiperig , gluuperich , gluuperigger, gluuperichste , gluiperig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gluiperig , gloeperig , gluperig , Ook gluperig (Zuidoost-Drenthe) = gluiperig Hij stiet er altied zo gloeperig te kieken (Eli), Wat is dat een gloeperig kereltien, wat heb ik daor een hekel an (Sle), Hij kek der altied even gloeperig uut (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gluiperig , gloeperig , gluperig , gluiperig. Ook: gluperig, Gunninks woordenlijst van 1908: gloeps
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gluiperig , gloeperig , gloepig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. gemeen, vals, gluiperig 2. ondeugend
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gluiperig , gloeperig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gluiperig.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gluiperig , [vals] , gloeps , vals (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal