Woord: glazenmaker
glazenmaker , glazemaker , mannelijk
, Korenbout; Fr. Demoiselle. Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer |
glazenmaker , glazenmaker , glazemaker, glazebieter
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën). Ook glazemaker, glazebieter (Zuidwest-Drenthe, noord) = 1. libel As wij vrögger een glazebieter mit de deurschienende vleugels vöngen, dan zetten wij die in oonze strikke [stropdas], dan konden ze niet wegvliegen (Mep) 2. tweeslachtig varken (Zuidwest-Drenthe, zuid), zie ook glazenwasser 3. iem. die ruiten inzet of herstelt (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe) De glaezemaeker hef er ewest te roeten inzetten (Wsv), zie ook glaszetter Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
glazenmaker , glazemaker
, libellensoort Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
glazenmaker , glaezemaeker , zelfstandig naamwoord
, de; 1. degene die ruiten inzet, vervangt e.d. 2. bep. libel, waterjuffer 3. bep. libel, hetz. als wrattebieter Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
glazenmaker , [libel] , glaezenmäker , glaozemaker, glaozewasser, glaozenmaker, glaozenwa
, libel, waterjuffer. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |