Woord: glaskleed
glaskleed , [vitrage] , glaozekleed , glaozenkleed, glazenkleed, glaskleed, glasgedien,
, 1. vitrage; 2. gordijn, in het bijzonder de witte, tamelijk dunne gordijnen die voor de ramen van boerderijen hingen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |