elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: geweld

geweld , gevalt , gewald , [zelfstandig naamwoord] , mv. en , geweld, gewelddadigheid. O.i.60. iii.40. v.31. H.vii.17. Ook magt. H.vii.26. Ook de Statuten enz. van Frieslandt, ii B.Tit.7, noemen gewelddadigheden tegen iemand bedreven, gewalten. Angels. wald, magt, heerschappij. Hd. Gewalt. Got. valdufni. ONo/IJsl. vald, veldi.- Geweldener, mv. s, H.vii.17., die tegen anderen geweld pleegt. Zwi. gewalten, geweld plegen. Got. gavaldan. Angels. vëaldan. Hd. walten, heerschen. z. Weldich.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
geweld , geweld , onzijdig , kracht, macht, moeite, beweging (lawaai).
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
geweld , geweld , in: geweld doun = alle krachten inspannen; ʼt peerd dut geweld, bv. in de baan of bij het trekken van zware vrachten; de kooplu doun geweld = de verkoopers koopen veel vee bij de boeren op; de machine dut geweld = werkt met volle kracht; Engelsch full speed; mit geweld, ook: mit alle geweld, of: mit loeter geweld iets verlangen, iets willen = er ten sterkste op aandringen; hij wil mit geweld noa hoes (= hij wil oeterstee nijt blieven) = hij is niet te bewegen om te blijven; hij wōl mie mit alle geweld wat verkoopen = ik kon van dien marskramer niet ontslagen worden. Middel-Nederlandsch met gewelt, met gewelde = met macht, met kracht, ook: met aandrang; vaak een weinig beduidend toevoegsel. (Verdam art. gewelt, kol. 1882). Kil. gheweld doen = zijne krachten inspannen. Zie ook: geld.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
geweld , geweld , Van geweld – geweldig, vreeselijk verbazend. H(i)ee zet ’n mond op van geweld akkem wassen wil. Ik heb ’n tan(d)pîne van geweld. ’n Règen van geweld of van: wonder en geweld.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
geweld , geweld , zie geweld doun *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
geweld , geweld , Van geweld – geweldig, vreeselijk, verbazend. H(i)ee zet ’n mond op van geweld akkem wassen wil. Ik heb ’n tampîne van geweld. ’n Règen van geweld of van: wonder en geweld.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
geweld , geweld , zelfstandig naamwoord onzijdig , gewelten , 1 geweld; 2 kracht. Hai dee aal zien geweld = hij spande zich in; n peerd, n mesien doun geweld. Fig. Kooplu doun geweld = de markt is vlug. Hai wol ‘t mit (aal) geweld, mit loeter geweld = met groot verlangen. Spr. Dij ‘t geld het, het ‘t geweld = de rijke man drijft zijn zin door. Mit geweld kìnje wel n fioul tegen n aikenboom stokkend sloagen, zie fioul en zaachthaid. Ons eerappels doun geweld = groeien hard; 3 n Troep vòlk van wonder en geweld, ook alleen van geweld = een verbazend grote troep; 4 gewelten van hoorns het dij kou! = geweldig grote horens.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
geweld , geweald , zelfstandig naamwoord, onzijdig , wilde kracht
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
geweld , gewéld , onzijdig , Mi duvels gewéld. per se, met grote kracht; Mit alle gewéld. per se.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
geweld , geweld , zelfstandig naamwoord , Ook: ophoping, drukte, bv. in de samenstelling vrouwegeweld. | Wat ’n vrouwegeweld op de lappedag in Hoorn! Zegswijze van geweld, van heb ik jou daar. | ’n Drókte van geweld.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
geweld , gewelt , gewalt , onzijdig , geweld. Mit gewelt kénste ’n geit de sjtart oetriete:voor geweld moet alles wijken.; gewalt geweld, ook: gewelt.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
geweld , gewaeld , herrie; en hiël karwej.“Mit gewaeld kunde wál en geit óp ut daak krîege”.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
geweld , geweld , 0 , geweld As het anders niet wil, dan zult we wel geweld gebruken moeten (Klv), Aj nou mit alle geweld ruzie wilt hebben, muj zo deurgaon te zeuren (Noo), Hie wol mit alle geweld een neie trui hebben (And), Hij was met gien geweld van het plan of te brengen (Eex), Het regent met geweld (Zwin), Dat peerd döt altied met geweld met grote kracht (Pdh), Het was een lawaai van wonder en geweld veel lawaai (Row) *Mit geweld ken je wel ain sikke van achtern optillen (Vtm), ...een viool stukken slaon (Bov)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
geweld , geweld , geweld
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
geweld , gewèld , zelfstandig naamwoord , spr: zie: leeve.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
geweld , geweld , zelfstandig naamwoord , et 1. geweld 2. vertoon van kracht
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
geweld , geweld , bijvoeglijk naamwoord , door wellen bewerkt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
geweld , gewéld , zelfstandig naamwoord, onzijdig , - , - , geweld , VB: De peliésie hèt gewéld môtte gebruke wie ze d'n iénbrëker woûwe arrestere.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
geweld , [heel erg] , geweld , mit (klaor) geweld, heel erg (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
geweld , gewoud , gewouw, bewouwsel , kracht (in de armen, meestal met ontkenning gebruikt: gien gewoud, geen bewouwsel).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
geweld , geweldj , onzijdig , geweld
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
geweld , geweldj , geweld
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
geweld , gewêldj , zelfstandig naamwoord, onzijdig , geweld
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
geweld , gewèld , zelfstandig naamwoord , lawaai; Mòkt nie zón gewèld. - Maak niet zo'n lawaai. R Leuze van een kinderharmonie: Veul gewèld vur wèèneg gèld. WBD III.4.4:244 'geweld' = lawaai; A.P. de Bont – zelfstandig naamwoord o. 'geweld', grote hoeveelheid, menigte
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal