elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gent

gent , [zilverschoon] , gēnte , vrouwelijk , potentilla anserina.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
gent , gente , gante, genterik , mannelijk , gante, ganten, genten , gent, mannetjesgans.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gent , gent , (= mannetjesgans). Vergelijking: poesten as ʼn gent = hijgen, van warmte of vermoeidheid. Middel-Nederlandsch Dat hem dunct, dat hi raest ende als een ghent sit ende blaest. Lsp. III 26, 1/11. (Verdam).
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gent , gent , bijvoeglijk naamwoord? , In de naam van een stuk land onder Oostzaanden. Thans onbekend. || In de veen in Claes Langenweer noch de gente veen, Polderl. Oostz. I (midden 17de e).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gent , gente , mannelijk , Een mannetjes gans; ook bij Kiliaan.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
gent , gìnt , [zelfstandig naamwoord] , gent, mannetjes gans. Poesten as n gìnt, as gìnten. || gent
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gent , geante , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , geantn , geantjen , gent
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gent , gent , gente , genten , (Noord-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook gente (Zuidwest-Drenthe) = mannelijke gans Hoevöl genten hej bij die kukens? (Pdh), Wij hebt een gent bij de gaanzen (Wijs)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gent , gänte , (Kamperveen) gent (mannetjesgans)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gent , gente , gent.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gent , gent , gente, gender , zelfstandig naamwoord , de; gent, mannelijke gans
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gent , gent , gante, gente , ganzerik, mannetjesgans.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gent , gent , zelfstandig naamwoord , mannelijke gans (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gent , gaantj , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gaandje , mannetjesgans; vrouw, niet volwassen
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal