elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gelte

gelte , gelte , varken dat nog niet gebiggeld heeft. Zw. gal, onvruchtbaar. N. S. gelte, id. Kil. ghelte, sus castrata. Eig. betooverd, en door betoovering onvruchtbaar. A. S. galan [zingen, incantare] betooveren. Isl. galdra, id. Ita runan, L. F. ruenje, incantare et castrare, unde fluxit ruin.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
gelte , [vochtmaat] , gelte , In de Keuren van Breda, bij mij in handschrift berustende, vind ik gewag gemaakt van eene gelte wijns. Dit woord ghelte was eene zekere maat, voornamelijk van wijn gebruikelijk, wordende bij KILIAAN overgezet door alveus, orca, trulla, en vervolgens door poculum maius, cantharus, vulgo ghelta; op de eerste van welke plaatsen zie den Heer VAN HASSELT, alsmede DU CANGE, op gelta.
Bron: Hoeufft, J.H. (1838), Aanhangsel op de proeve van Bredaasch Taal-Eigen, bevattende ophelderingen van eenige in onbruik zijnde woorden en spreekwijzen, in oude Bredasche stukken voorkomende, Breda.
gelte , gelt , Varken van het vrouwelijk geslacht, dat nog niet gebigd heeft.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gelte , geld , vrouwelijk , gelden , geld, gesneden varken van het vrouwelijk geslacht. Gewoonlijk snijdt men de biggen als zij vier weken oud zijn; na die kunstbewerking noemt men de vrouwelijke gelden en de mannelijke bergen. Het woord geld of gelt, beteekent, onvruchtbaar.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
gelte , gilte , gelde , gesneden jong varken, van beide geslachten, Overijs. gelte. Ook = gesneden jong paard, ruin. Eng. gelding: van: to geld = snijden, castrare, Zw. gaella, Deensch gilding, Friesch. geld= onvruchtbaar, ook = ledig, zonder pit, ook Gron. NHoll. Gron. gelt, gel = niet drachtig; HD. gelt, ODuitsch gelde = onvruchtbaar. Geld. gelde, Oudfr. gelte, Oostfr. gelte, gelt = gesneden zeug. Kil. gelde = gesneden, onvruchtbaar; Hooft gelten = van teelkracht berooven.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gelte , gelte , vrouwelijk , varken, dat nog geen biggen heeft gehad.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gelte , geld , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , Gesneden varken van het vrouwelijk geslacht. Het castreren geschiedt gewoonlijk wanneer de biggen vier weken oud zijn; na het snijden heten de vrouwelijke gelden en de mannelijke bargen. – Evenzo elders in N.-Holl. Vgl. geld II en zie Ned. Wdb. op gelte.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gelte , gelte , vrouwelijk , vrouwelijk varken
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gelte , gilte , In dit gedeelte van Overijssel zegt men gelte of borgh voor een gesneden varken; iemand die de verkens snijt wordt geltesnijder geheten; het mannetje van een varken wordt beer genaamd.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
gelte , gealte , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , gealtn , varken, vóór de eerste worp
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gelte , geld , zelfstandig naamwoord , Gesneden, gecastreerde big. Vgl. Engels to geld = castreren.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gelte , gelte , jong vrouwelijk geslachtsrijp varken.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
gelte , gelte , jong vrouwelijk varken, geslachtsrijp.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gelte , gilte , gelde, gel, gil, gelle , giltelen , (dva, Zuidoost-Drents zandgebied). Ook gelde (dva, wb:Smi, Zuidoost-Drents zandgebied), gel (wb), gil (wb), gelle (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. gesneden jong varken, ook gesneden vrouwelijk varken (wb, Zuidwest-Drenthe, zuid) Die gelle is goed veur de slacht (Noo), ook ‘Een gilte is een jong vrouwelijk varken, dat nog nooit geworpen heeft’ (Coe) 2. ruin, gesneden hengst (Zuidoost-Drents zandgebied, dva)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gelte , gèlt , vrl. varken. mv. gèlten.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gelte , gèlt , zelfstandig naamwoord , vrouwelijk zwijn, onvruchtbaar gemaakt. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. * P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: geld: onvruchtbaarheid van land of dier. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Engels woordenboek: gelding: ruin. * Dr. F.P.H. Prick van Wely, Kramer’s Engels woordenboek: to geld: castreren. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: geld: van vee, dieren die men {p. 75} niet laat bevruchten, teneinde ze te vetweiden of te mesten. spr: Gèld vezoêt d’n arbèd. Voor geld is het werk beter te accepteren.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
gelte , gelte , jong wijfjesvarken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gelte , gelte , zelfstandig naamwoord , de; gecastreerde geitenbok
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gelte , gèlt , vrouwelijk varken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gelte , gelte , onvruchtbaar gemaakt vrouwtjesvarken (O.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gelte , gelt , zelfstandig naamwoord , varkenszeug, die niet bevrucht wordt (Den Bosch en Meierij; Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gelte , gèlt , zelfstandig naamwoord , WBD gesneden vrouwelijk varken; WBD vrouwelijk varken dat nog niet gejongd heeft; WBD birgèlt - vrouwelijke, niet meer zuigende big; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELT zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk zwijn, verken dat nog geene biggen heeft gehad. Eene gelt is geene zeug, want eene zeug heeft biggen gehad.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal