elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gelid

gelid , gelid , wijk. Zie: bollengelid
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gelid , gelid , zelfstandig naamwoord onzijdig , Sòldoaten in ‘t gelid.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gelid , geleet , onzijdig , geleeter , lid.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gelid , gelid , 0 , gelid De soldaoten stunden mooi in het gelid (Sle), Blief in het gelid lopen in de rij (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gelid , [geslacht] , gelid , geslacht, generatie.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gelid , geleed , zelfstandig naamwoord, onzijdig , gelid
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal