elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gek

gek , [overdreven] , gek , (Te) en te bijster. Overdreven, buitensporig.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gek , [schuif] , gek , mannelijk , gekken , schotel of schuif van hout of ijzer, dienende om het gebroken lid en den spoorstok aan den disselboom van een boerenwagen te bevestigen. Zie op het woord: gebroken lid.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
gek , gek , 1. voor: dol, in: gekke hond = dolle hond. 2. in: ’t met de gek beslaogen = met een’ kwinkslag een’ ernstigen aanval afweren, (ook Gron.); “Berend Ripsen besluig ’t met de gek, dou zien vaoder al wèr wat hard oetvölt”.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord, mannelijk , gek.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gek , gek , (bijvoeglijk naamwoord en bijwoord) = erg verwaand, in: zoo gek as ’n woagenrad; bist nog gekker as gek, zegt men inzonderheid wanneer men iemand van te groote toegeeflijkheid beschuldigen wil; iets mit de gek besloagen (, ook Drentsch) = met een’ kwinkslag een’ aanval afweren of een’ uitval onschadelijk maken; iets in de gek joagen = in de war sturen; ’t lopt in de gek = men behandelt de zaak niet met den noodigen ernst; ’t is gijn gek dei ’t veurdut moar dei ’t noadut, is eene soort van spijtigen spot, wanneer iemand iets doet en een ander ’t hem wil nadoen en geen van beiden slaagt; ook wordt het van gebruiken gezegd waarbij men anderen naäapt, Oostfriesch ’t is gîn nar de ’t förmâkt, man de ’t namâkt; doe hest gijn nood van gek wor’n, schertsend voor: gij zijt gek! Friesch: Hij het gjin gefaer fen gek worden. gek op iets of iemand wezen. = er dol, verzot op zijn; ’n stukje eerdappel is onze vogel gek op; dei man is gek mit zien vrau; de hond is gek mit zien jongen; vgl. mal. – Ook = zeer, buitengewoon: gekke duuster = stikdonker; ’n gek (of: ’n mal) bult volk = verbazend veel menschen; ’n gek gezicht = ’n dōl gezicht = een vreemd, ook: een ijzingwekkend gezicht. Vgl. dōl. Spreekwoord: Gijn mens zoo gek of hij het nog wel ’n gouie trek = elk mensch heeft nog wel iets goeds aan zich.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gek , gek , (zelfstandig naamwoord); sluiting eener deurklink waardoor men beletten kan dat eene deur van buiten wordt geopend.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gek , gek , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zegsw. Wees mijn gek eens voor een oortje, dan zel-je twee duiten zien (tegen iemand, door wie men voor de gek gehouden wordt, gezegd, om te tonen dat men dit bemerkt). – Vgl. scheren.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gek , gek* , vergel. dōl *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gek , ’t gekke , zie oddennelk .
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gek , gek , ‘Je bin gek!’ - ‘Bin ik gek? Voel es in me mondsje, of ik gek bin!’. Dat wil dus zeggen: als ik gek ben, zal ik je niet bijten (en je kunt er op rekenen dat ik je bijten zal!). Het omgekeerde bij Cats (1, 618a): Steeck geen vinger in eens dwasens mont. ‘Je hoort op de Lange Nūstraot‘ (waar ’t krankzinnigengesticht - vroeger het Dolhuis - is).
Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen
gek  , gek , gekke , gekske , gek. Gekke waerlich, idiote kerel. Zoeë gek as ein paerd, Zoo gek. Örges gek op zien, ergens grooten lust op hebben. Genne gek der van make, al te goed zijn, misbruik van iemands goedheid maken. Et is te gek um los te loupe, dat kan niet zijn. Genne gek van sinter Merte maken, misbruik maken van iets.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gek , gek , gek
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gek , gek ,   ,   , de gek steken bij iets; in B. 1790 en nu ook nog gebruikelijk naast mee (mit).
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord , 1 krankzinnig. ‘t Gekkenhoes; 2 gek. Bist nòg gekker as gek = te toegevend, te goedgelovig. Doe hest gain nood van gek wòrren = je bent al gek. Gek in hakken wezen = zich gek aanstellen. Spr. Sunnerkloas is goud, mor nait gek. (Hogeland) As mìnsken gek wòrren, komt heur ‘t in kòp aan, schertsende uitdrukking, als iemand zich dwaas aanstelt. Deuntje: Gain minsk zo gek Of hai het n gòie trek.; 3 Gek wezen op = veel houden van. Hai is (stoapel) gek op dat wicht. Appels bin jonges gek op; ook: gek wezen mit, = hai is gek mit zien vraauw; 4 verbazend: n Gek bult vòlk. ‘s Is gekke duuster,; 5 vreemd: n gek gezicht. Uitroep: Wèl gek wel verbaasd!; 6 verwaand. Hai is zo gek as n woagenrad; 7 pijnlijk. ‘t Bain was haildal gek; 8 wild. Peern wazzen glad gek van de muggen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gek , gekke , bijwoordelijke vorm van gek , verbazend. Doe bist gekke drifteg.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gek , gek , zelfstandig naamwoord , 1 gek. ‘t Is gain gek dij ‘t veurdut, moar dij ‘t noadut; 2 een zot. Honderd kösters, negentnegenteg gekken; zie Olipodrigo. Aal te goud is buurmans gek. Elke gek het zien gebrek, schertsend: aan elk scheelt wat. Maar ook: Elke gek Het nòg wel n gòie trek. Spr. As de gekken ter maart komen, verdainen de kremers geld. - Dat is net zo veul weerd, as n gek ter veur geven wil. - As mìnsken gek wòrden, din komt heur ‘t in kòp aan. Schertsend gezegde, als iemand dwaas handelt; 3 ain de gek aanscheren, aansteken = ain veur de gek hòllen = met iemand gekscheren. Hai wil ‘t mit de gek besloagen = hij wil er met een grapje af; ook: hai let ‘t in de gek lopen, hai jagt ‘t in de gek, hai gooit ‘t in de gek. ‘t Löpt in de gek = ‘t wordt gekheid. De gek hebben mit = de draak steken met. Pas op, ze kriegen de gek mit tie; 4 Veur mien gek = voor mijn pleizier. Dink ie, dat ik dat veur joen gek doun wil? Ik wil n aandermans gek nait wezen = ik laat mij niet uitlachen; 5 draaikap op een schoorsteen; 6 zie gekgooien.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , raar, krankzinnig
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gek , gek , mannelijk , grap, niet serieus Héj makt alles mit ’ne gek af. Hij maakt alles met een grap af.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gek , gek , bijwoord , van graad in een combinatie als: ’t skeêlt niet zô gek veul.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gek , gek , zelfstandig naamwoord , in de zegswijze werke as ’n gek, zeer hard, onbesuisd werken. Ook: Houtje aan de disselboom.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gek , gėk , mannelijk , gėkke , gėkske , gek. De gėk aafgaeve: zich gek aanstellen. Doe bës mich ẹ gėkske: je bent een lekker ding! Doon wie Henske de gẹk: Hans komt door zijn domheid voort. Doe höbs mit geine gėk te doon: je moet weten, wie je voor hebt. ’ne Ve
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gek , gėk , gẹkker, gėkste , gek. Zoo gėk wie lómmel An; wie ’n sjöp; wie ẹ paert; wie ’n meule; wie ẹ raat; wie ẹ karreraat; knatsjgėk; rammenasse gėk: dwaas, mal. De gėk mit eeme sjtaeke: de draak met iemand steken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gek , gèk , trekregelaar op de buis die op de schoorsteen wordt gemetseld.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
gek , gek , gekke , gekken , Ook gekke (vk) = 1. krankzinnige, idioot De gekken gungen eerder naor Zuudlaoren (Bov), Der lopen meer gekken boeten Zuudlaoren as der in (Row) 2. dwaas, raar persoon Dat binnen daor ok een stel gekken mit mekaor (Vtm), Het is een grote gek (Eel), Dit kost zoveule as een gek der veur geven wil (Ruw), Ik laot mie nich langer de gek ansteken (Bco), Iene de gek scheren (Hgv), Zie holdt, ...hebt hum veur de gek voor het lapje (Zwe), Zie hebt de gek er met drijven er de spot mee (Klv), Ze laot hum veur gek lopen (Emm), Met zuk goed loop ij veur gek (Wee), ...staoj veur gek (Eex), Hij zee, ...dee het oet de gek voor de grap (Oos), Het gung uut de gek vurt, maor het weur eerns het begon met gekheid, maar het werd ernst (Zdw), Ik, zee de gek (Dwi) 3. gekheid (niet Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied), in Ie kunt niet alles mit de gek bescheren, want er blif altied wat hangen doen alsof het niet serieus is (Hol), Het was bij mij erens, maor hij wol het mit de gek bescheren (Zdw), Zie beslaot het met de gek willen het met een grap weer in orde maken (Sle) 4. verbinding aan de evenaar, ijzeren beugel, die in de scheer valt, zodat deze goed in de evenaar blijft zitten (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Gek is mij van de evender ofbreuken (Dro), Een gek zit an een tweepèerdseventer (Dwi) 5. trekregelaar op een schoorsteen * Het is gein gek dei het veurdöt, maor dei het naodöt (Eel); As de gekken op de markt koomt, kriegt de kraomen het geld als dwazen op de markt komen, verdienen de kooplui geld (Bov); Ieder gek hef zien gebrek (Pdh), ook gevolgd door: Ieder goeie hef der twee (Klv), of door De ene hef het an de neuze / En de aander an de bek (Hgv), Gekken en dwazen schrieven op ramen en glazen (Klv), ...op deuren en glazen (Bov); Der is gien gek of hij döt een wieze trek of hij doet wel iets verstandigs (Pdh); Iene gek kan meer vraogen dan tien wiezen kunt beantwoorden (Zdw); Negenennegentig schoelmeisters, honderd gekken (Ruw); Al te gooud is buurmans gek (Eex); Laot de gekken mor trekken, wat zeg ij, onwieze (Oos), Der is gain gekke dai goud is (Vtm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. krankzinnig, dwaas, gek, vreemd Bij gek of wat mankeert je (Sle), Dat is um gek van te worden zo erg is het (Klv), Ik bin wel gooud, maor niet gek (Nor), Hij is te gek um an het heui te bienden volkomen gek (Koe), De kinder binnen heilemaol gek, der komp vaast dunner uitgelaten (Row), Hij wordt gek in de kop hij gaat ineens geweldig hard werken (Sle), Gek, dat hij dat dut vreemd (Val), Gek, zoveul volk as der was (Twe), Gek, wat een wind, wel twai pramen vol (Vtm), Daor zuj nog gek van opkieken (Bui), Hie was gek in de kop niet goed wijs (Wee), Iene de kop gek maken overstuur maken (Hav), Het is nog gekker as gek het is wel heel gek (Eex), Ie bint gek aj die koe veur det geld wegdoet (Ruw), Dat dou ik nait, want ik bin nait gek! (Vtm), Die kerel is goed gek, riepe veur Zuudlaoren voor de inrichting in Zuidlaren (Hgv), Het is te gek um lös te lopen (Eri), Hij is te gek um veur de duvel te dansen (Klv), Wat een gekke jurk hef die an (Pes), Daor keek ik toch zo gek tegenan dat vond ik toch zo eigenaardig (Bov), Dat kwam mij niet gek veur (Sle), Wij hebt tegenwoordig zo’n gekke tied (Ndo), Een gek feguur slaon een raar figuur slaan (Gro), Dat kwam mij niet gek veur (Emm), Hij is zo gek as een cent (Dwi), ...as het peerd van Sunterklaos (Eex), ...nog gekker as het peerd van Christus (Eex), ...zo gek as een siepel (Hijk), Het is te gek um lös te lopen (And), Nog gekker as goezebroek stapelgek (Dwi), (zelfst.) Zoiets geks heb ik nog nooit metmaakt (Bui), Hij was ok weer deur het gekke hen (Klv), Hij gung te kere as een gekke (Ros) 3. gek op Jonge, wat was hij gek op dat wicht (Bco), Spekpannekoeken daor ben ik gek op (Klv) 4. boos (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) Ik was haost zo gek op die kerel, ik wol hum wel wat op zien donder geven (Klv), Gek in de kop wezen (Dwi), Hij hef het mit zien gekke kop daon (Sle), Zo gek as een spinne (Ruw) 6. dol As de bolle gek wordt, maek dan mor daj vurtkoomt (Die), De veearts hef die gekke hond van heur moeten ofmaken (Pdh), De kaalver bint oet het laand oet, zie bint zuver gek (Eex) 7. erg, zeer Ik woon hier ook nog niet zo gek lang (Bui), Der stiet vandage ook gek veule wiend (Hgv) *Aj gek wordt, komt het je in de kop an (Sle); Hoou older, hoou gekker (Eex); Gek is lastig (Hijk); Gek is niet arg, mor um je gek te holden gezegd tegen iemand die zich aanstelt (Hijk); Beter een keer dronken as gek (Nor)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gek , gek , grap. hij zinnut mène gek, hij zei het voor de grap.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord , gek. Zo gek as een rad, zo gek as Bosmans ond, zo gek as een cent, zo gek as een dubbeltien, ’t Is te gek umme an ’t eui te binnen ‘het is te gek om los te lopen’, Ik bin gekke Appien niet ‘zo gek krijg je me niet’, gekke gaaie
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gek , gek , zelfstandig naamwoord , 1. gek; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: draaiende kap van een schoorsteen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gek , gék , gek , Duu mér gewóón dan duu’de al gék genóg. Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg. Stel je niet zo aan.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gek
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gek , gek , zelfstandig naamwoord , de 1. gek 2. gekheid 3. iemand die op iemand of iets gek is 4. bep. platte plaat op schoorsteen of pijp op een keuken die zorgt dat de wind de rook niet terugdrijft
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gek , gek , zelfstandig naamwoord , gekke , gekkie , 1. menladder op een boerenwagen; opstaande ladder die met metalen haken in de buikplank (bodem) vastzit 2. houten of ijzeren plug D’r is een gek die rechtop ken staon en een gek om de trekzwing an de krommen dissel vast te maoke, d’n derde gek zou de voerman kenne weeze
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gek , gekker , bijwoord , erger Het gaot gaonde gekker Het wordt steed erger
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , dwaas , (zie 'gek') gek zién gek (gek zijn) gek zién; wijs (wijs zijn); gek zién; van de gekke bespottelijk van de gekke. VB: Zuús te dao dè lueres mêt dy maof haore? Van de gekke, of neet soms?; zoe gek wie doézend maan stapelgek zoe gek wie doézend maan
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gek , gek , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gekke , gekske , dwaas , gek; gek gek VB: Dè gek, dè menk dat 'r zich aal kênt permittere.; dwaas van gekkum gek van gekkem. VB. Doh, dao hebs te van gekkem oüch!
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gek , gèk , 1. gek; 2. zwakzinnig
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gek , vur de gèk háúwe , 1. bedonderen, foppen; 2. belachelijk maken
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gek , gek , steun/soort ladder tussen de gek (voorop) en de bok (achterop) werd hooi en stro op de wagen getast
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
gek , [windvanger] , gek , windvanger op de schoorsteen.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gek , gek , gekker, gekst , gek , Doe mós dich neet gek laote make. Knatsjgek. Mèt eine gekke slaag get zègke. Raadgek. Zoea gek wie ei raad. Zoea gek es ein duuer. ’t Zoea gek make wie se zelf wils: je kunt ’t zo duur maken als je zelf wil. Zoea gek wie ei vuuele.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gek , gek , mannelijk , gekke , gekske , 1. gek, nar 2. draaiende schoorsteenkap , Doe mós geine gek van Sintermerte make: je moet niet overdrijven. Eine gek kan mieë opmake es zeve loeaze kónne verdene. ‘Ich’, zag de gek. De gek mèt emes staeke. Och, doe, gekske.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
gek , gek , bijvoeglijk naamwoord , gekke , gek; zoeë gek es ter wiltj, zoeë gek es boes, zoeë gek es bob, zoeë gek es mofert, zoeë gek es ein kwartje, zoeë gek es ein raâd – zo gek als een deur; het is zoeë gek es ein paerd nao dae jóng – zij is stapel op die jongen; hae is gek met zien kleinkinjer – hij is dol op zijn kleinkinderen; gekke doeës! – rare meid, gekke del!; gekke laege – gekke streken, streken die men uithaalt voor de grap; gekke jen – flauwekul ook gezwejdj
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gek , gek , zelfstandig naamwoord , gekke , gekske , 1. gek; geine gek van Sint Merte make – niet overdrijven; kloeët de gek, den vritj tjer good – je moet iemand met mooie woorden voor je zien te winnen ook flabbes, flap, flares, floeëres 2. beweegbare, met de wind meedraaiende kap, die men op een schoorsteen plaatst om het invallen van de wind te voorkomen. De naam is een verwijzing naar het gedrag van het ding, dat als een gek ronddraait bij verandering van windrichting. Vergelijk ook raadgek
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
gek , gek , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gekke , gekske , meisje, lichtzinnig
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gek , gek , hij is zo gek as ’t paard van Loeve, uitdrukking, waarmee handelaar Loeve werd bedoeld, die langs de deur trok met wasmiddelen en zeeppoeder. Zijn paard graasde op het veld van Fluks. bè-je gekkies! ben je mal!
Bron: Grauw, Sibrand de en Gerard Gast (2014), ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes, Asaprint Uitgeverij, Dordrecht.
gek , gèk , zelfstandig naamwoord , gek; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt de gèkke kènne òn der kuure (‘65); BrSp zó gèk zèèn as ene kreugel (‘87) – zwoegen; Frans Verbunt – zó gèk as en kèrrad – stapelgek
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal