Woord: geitenmelker
geitenmelker , geitemelker , geitemekker
, geitemelkern , (Zuidoost-Drents zandgebied). Ook geitemekker (Zuidwest-Drenthe, noord) = watersnip, Capella gallinago We zeden altied geitemelker, umdat zien geluud op dat van een geite leek (Ker) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
geitenmelker , geitemelker , zelfstandig naamwoord
, de; 1. iemand die geiten melkt, ook als scheldwoord 2. nachtzwaluw 3. watersnip Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
geitenmelker , geitenmelker
, nachtzwaluw. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
geitenmelker , geitemêlker , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, geitemêlkers , geitemêlkerke , nachtzwaluw Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
geitenmelker , gèètemèlker , zelfstandig naamwoord
, Henk van Rijen – nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus); WNT GEITENMELKER - eig. iemand die geiten melkt; doch inzonderheid in gebruik als benaming van een Nachtvogel, tot de familie der zwaluwachtige vogels (hirundines) behoorende ...; WTT-2012: de naam 'geitenmelker' duidt op de klassieke legende waarin deze vogel 's nachts geiten doodde en de geitenmelk dronk. (Bron: Britannica); zie gèètevoogel Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |