Woord: geitenkeutel
geitenkeutel , geitekeutel , zelfstandig naamwoord
, de; keutel van geit of schaap Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
geitenkeutel , [keuterboer met geiten] , geitekeutel
, keuterboer met één of een paar geiten (W.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |