elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gaper

gaper , gapperd , [zelfstandig naamwoord] , 1 gaper. Schertsend: Gapperd komt aan boord = Klaas Vaak komt; 2 (plat) de mond, Hai dee zien gapperd wied open; 3 iemand die graag ingappen mag. Dij gapperd kikt hier aaltied in hoes op.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
gaper , gaopert , mannelijk , Stomme gaopert dommerik.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gaper , gaapert , mannelijk , gaapesj , gaper; houten kop met uitgestoken tong als uithangteken van een drogist.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gaper , gaper , gaperd, gaeperd, gaoperd , gapers , (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe). Ook gaeperd (Zuidwest-Drenthe, noord), gaoperd (Noord-Drenthe) = 1. sufferd Wat een luie gaperd (Zdw), ... een gaeperd op de naachtboot (Dwi), Maak toch daj in hoes komt, gaperd (Sle) 2. loerder, gluurder Die gapperd steeit aaid overal op de neus bij (And), Dat is een grote gaperd, die zit overal in te loeren (Bor) 3. ruw woord voor mond of gezicht (Zuidoost-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Ie mussen oen gaperd maor lös edaon hebben (Zdw), Zij stund netuurlijk mit de gaperd veuran (Ruw), Hij hef de gaperd altied lös (Ruw) 4. ondeugende jongen of meisje (Zuidwest-Drenthe, zuid) 5. scheldwoord voor eigenwijs, vervelend etc. persoon (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, noord) Het is een aordige gaeperd vervelend, onvriendelijk iemand (Dwi), Wat een onbeleefde gaperd (Coe), Wat is dat een grune gaperd, ...een wieze gaperd een opschepper, wijsneus (Hgv), Die kerel oet Holland is een dikke gaperd een opschepper (Bco) 5. gaper als uithangteken voor winkel van drogist (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) Veur de drogisterij hung een gaper (Pdh) 6. iemand die veel geeuwt (Zuidoost-Drents veengebied) Dat is ok een mooie gaperd, die is ok weer laat op bedde komen vannacht (Klv)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaper , gááperd , gaperd , domoor, sufferd, domme man. ook gaapmuts.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gaper , gaeper , gaeperd , zelfstandig naamwoord , de; 1. iemand die steeds gaapt 2. iemand die steeds nieuwsgierig kijkt 3. iemand die steeds staat te dromen, suffen 4. gapende kop als uithangteken bij een drogist 5. drogist
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gaper , gäoperd , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gäoperds , - , toekijker , (nieuwsgierige toekijker) gäoperd Zw: Z'nne gäoperd besjtèje: uit nieuwsgierigheid altijd overal bij willen zijn.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gaper , gaaperd , dommerik, domoor, sufferd
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaper , unne gaaperd , niet al te snugger
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaper , unne gaoperd , een nieuwsgierig iemand
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
gaper , [mond] , gaperd , gapse , 1. mond (misprijzend bedoeld); 2. zie geups(e).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gaper , gaoperd , zelfstandig naamwoord , sufferd (Tilburg en Midden-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gaper , gapert , zelfstandig naamwoord, mannelijk , gaperts , nieuwsgierige neus
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gaper , gaoper , gaoperd , zelfstandig naamwoord , gaper, toekijker; Cees Robben - leuwegaoper die ge zèèt; WBD III.1.4:9 'gaper' = nieuwsgierigaard; ook 'gaperd'; gaoperd; uilskuiken, sufferd; Pierre van Beek – gaoper = + 'klòssenbak', 'laobes'; Stadsnieuws - Hee gaoperd, kunde nie öt oe dòppe kèèke! (190809); WBD III.1.4:9 'gaperd' = nieuwsgierigaard; ook 'gaper' 37 'gaperd = ezelachtig persoon
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal