elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gangs

gangs , gangs gaôn , aan den gang (aan den loop) gaan. Zoo ook:
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
gangs , gangs maken , aan den gang maken (van een pomp of klok).
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
gangs , [gangs maken] , gengs , gangs maken.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
gangs , gångs , aan de gang, begonnen. ’n Doomneer was al gångs, dů wi in de kaike kuömmen.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gangs , gangs , bijwoord , 1 aan de gang, 2 langzamerhand. t Spil gangs hebm, de boel aan ’t draaien hebben, gangs goan, aangifte gaan doen van voorgenomen huwelijk; zoo gangs, zodadelijk
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gangs , gangs , bezig, aan de gang.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
gangs , gangs , gaans, gaanks , Ook gaangs (Noord-Drenthe), gaanks (Zuidwest-Drenthe) = 1. aan de gang, bezig Hij is altied drok gangs (Wes), Der is nog locht op, zij bint nog gangs (Dwij), Ze bint er mit gangs, mar as het vandaege klaor komp, dat kan ik niet zeggen (Wsv), Wij kunt de auto niet gangs kriegen (Sle), ...holden (Gas), Zie waren drok gangs um het heui binnen te kriegen (Bro), De ruzie was mooi gangs! (Bco), Toch kuuj hum veur van alles gangs kriegen (md), Zie bint er lillijk gangs ewest (Bro), Het feest was nog goud gangs, toen het sloeten was (Eco), Hij kun het niet gangs kriegen niet op gang komen (Bro), As het zomers slim dreuge is, dan kuj deur begieten de tuun nog wat gangs holden (Wsv) 2. op de been Zij is nog goed gangs (Smi), As het kan, moej wal gangs blieven (Wee), Alle dagen een endtien lopen is best, det muuj zo lange meugelijk volholden, hol het mar zo lange gangs as het kan (Dwij)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gangs , gangs , ganks , in: gangs wezen, 1. aan de gang, druk, bezig; 2. rumoerig. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: ganks
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gangs , gangs , aan de gang, bezig. Hoelange bint ze noe al gangs en opschietn doet ze nog niks.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gangs , gangs , bijvoeglijk naamwoord , 1. op de been, ter been 2. aan het werk, in werking, bijv. in gangs maeken aan de gang brengen, de boel gangs holen, Ik moet d’r mit gangs
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gangs , [bezig, aan de gang] , gangs , bijwoord , bezig, aan de gang.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
gangs , [gangs wezen] , gangs , ganges wezen, vooruit te krijgen zijn (Putten); 2. bezig wezen (N.O.-Veluwe); niet goed gangs, niet goed lopend, niet goed bewegend (W.-Veluwe); te gange gaon, aan de gang gaan, aan iets beginnen; te gange wezen, op weg zijn.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal