elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gaffeltang

gaffeltang , gaffeltander , oorkruiper.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
gaffeltang , gaffeltang , [zelfstandig naamwoord] , Oorkruiper (Forficula auricularis L.?); een insect, wiens staart met twee knijpers van gedaante als eene vork (gaffel), voorzien is.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
gaffeltang , gaffeltande , gaffeltange , oorworm. Zie ten Kate, i.v. gaf.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gaffeltang , [oorwurm] , gaffeltange , vrouwelijk , oorworm.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gaffeltang , gaffeltånge , vrouwelijk , ook: knieptånge, oorworm
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gaffeltang , gaffeltange , oorworm.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
gaffeltang , gaffeltange , oorworm.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
gaffeltang , gaffeltang , 0 , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe) = oorwurm Het löp der vol gaffeltangen (Sle), Gaffeltangen mugt geern op daoliao’s zitten (Bor), zie ook gaffeltaand
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaffeltang , gaffeltange , oorworm.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal