elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: gaaf

gaaf , geef , voor gaaf.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
gaaf , gaeve , (bijna geve), gaaf, zuiver; wordt ook in dezen zin gebezigd: as ’t op de borst nich gaeve is!
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
gaaf , geve , gaaf, vooral van hout gezegd, ook Gron. geve, geef. – Noordfr. geve = goed, geldig, Deensch. gäv.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
gaaf , gaove , vrouwelijk , gaaf.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
gaaf , géve , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gaaf, zuiver; de bo(r)ste is üm n(i)eet géve, bw. glad en géve, grifweg.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
gaaf , geve , geef , gaaf, zonder gebrek in eenig deel; vooral van hout, ook van paarden, schepen, enz. Noordfriesch geve, Deensch gäv = goed, geldig. Vgl. fiengeef, en: grofgeef.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
gaaf , gaaf , geef , bijvoeglijk naamwoord , Daarnaast soms nog geef. Zie de wdbb. || Wat ’en mooie, gêve appel. Wat Boom dat hart en geef oock is en noch (nochtans) de dickte mee niet mist (dat is mijn keuze), Saanl. Wassende Roos 12. – De vorm geef hoort men ook in het Stad-Fri.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
gaaf , geef , zie geve * en grofgeef *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
gaaf , geevĕ , gaaf.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
gaaf  , giëf , gaaf.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
gaaf , geeve , gaaf, ongeschonden, feit
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
gaaf , geewe , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gaaf
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
gaaf , géêf , gaaf Dè’s ’n moi géêf kèêsje daor in d’n hoek! Dast is een mooi gaaf kastje daar in de hoek.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
gaaf , geef , geve , gaaf, onbedorven
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
gaaf , geif , bijvoeglijk naamwoord , Gaaf. Vgl. Fries geef. Zegswijze zô geif as ’n eken plank, klokgaaf. – Zô geif as ’n klok, klokgaaf.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
gaaf , gaaf , gaaver, gaafste , gaaf, ongeschonden, ’nen Antikke plak en noch zoo sjoon gaaf: een antieke omslagdoek en nog in zo prima staat.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
gaaf , gieëf , gaaf, helemaal in orde.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
gaaf , gêêf , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , mooi, gaaf, goed, vlak, effen. 1. Ge zit hier gêêf te woone! Je zit hier mooi te wonen. 2. Dè mèdje hè ’n schoon gêêf snuutje. Dat meisje heeft ’n mooi gaaf snoetje. 3. Dè hè’k ’r gêêf goed van afgebrocht. Dat heb ik er goed van afgebracht. 4. ’t Voetbalvèld ligt ’r naa goed gêêf bè. Het voetbalveld is nu goed vlak.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
gaaf , geef , geve, gaaf , (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe). Ook geve (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe), gaaf (Noord-Drenthe, Zuid-Drenthe) = gaaf De gebinten zint aold, dat is waor, mor zie zint nog zo geve! (Sle), Goed geef holt (Dwi), Die appels bint goed geve, die kunt vaste lange duren (Dwij), Een bakstien klinkt gaaf normale, heldere klank (Sle), Het is zo geef as kriet (Hgv), ...as een neute (Eel), ...as een appel (Coe), ...as een ekkel (Ruw), ...as een winterappeltien (Mep), ...as een korrelieken (Wes), ...as gold (Gro) 2. betrouwbaar (Zuidwest-Drenthe, zuid) Hij is goed geve! (Hgv), Die is niet zo geve onder het vessien (Stu), Niet goed geef niet eerlijk, ook: onwijs (wb)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
gaaf , gef , geef , 1) gaaf, vlak, niet ruw, glad; 2) niet slordig, niet vuil: hij hi geef kleer aon, zijn kleren zien er fatsoenlijk uit, 3) knap: ’n geef durske, een knap meisje.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
gaaf , gaaf , geve , gaaf. Ook: geve (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
gaaf , gèèf , bijvoeglijk naamwoord , behoorlijk, flink. IJ is gèèf astraant. bw - gaaf, bijzonder goed. Da gong gèèf. Dat liep als een fluitje.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
gaaf , gèève , gaaf, onbeschadigd.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
gaaf , giif , gaaf , Die waoj lit'ter goed giif bè, dé's gedôn dur n'n boer die'ter ziecht óp hi. Die akker ligt er goed gaaf bij, dat is gedaan door een boer die er kijk op heeft.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
gaaf , geve , geef, gaof , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gaaf
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
gaaf , gaef , bijvoeglijk naamwoord , gaaf, gezond, in goede staat ’t Is gaef hout, d’r is nog gêên kweeltie an Het is gezond hout, er is nog geen slijtplekje aan Een gaeve jonge Een gezonde jongen met een gave huid
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
gaaf , gaof , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , gaaf , gaof VB: Sjoen, gaof fruet.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
gaaf , gef , giejef , 1. gaaf, glad; 2. niet vuil
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaaf , gef , giejef , knap
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
gaaf , gèèf , netjes, gaaf. in de uitdruk­ king, “ij ies wir gèèf aongekleejd”, “hij is weer netjes gekleed”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gaaf , gèèf , flink, behoorlijk. in de uit­ drukking: “ij et ‘m gèèf ommange”, “hij is behoorlijk dronken”.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
gaaf , gèèf , redelijk, kan ermee door, tussen niet slecht en niet goed in , hoe gaogut? nou gèèf = hoe gaat het? nou, het kan ermee door- da ziet’r nog gèèf goed uit = dat ziet er nog redelijk goed uit-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
gaaf , geif , gaaf (Scherpenzeel).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gaaf , geve , gaaf (Oldebroek, Wezep); ’t giet geve, het gaat goed.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
gaaf , gèèf , bijvoeglijk naamwoord , mooi, goed, flink (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gaaf , gif , bijvoeglijk naamwoord , gaaf, mooi (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland); gif; netjes (Eindhoven en Kempenland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
gaaf , gieëf , bijvoeglijk naamwoord , gieëver, gieëfst , gaaf, gezond
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
gaaf , gêef , gèèf, gaof , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , "redelijk goed, apart, gaaf; et gao gêef goed meej em; Dès ene gêeve - Dat is een exemplaar!; R Se heej en gêef gezichje; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""gêef - 't is 'n gêef (knap, net) meisje""; Kees en Bart – Tilburgsche Post ca. 1935 – ''n geeve waai'; ...‘k trof ut nog krek, want ze [de bus] zaat al gèfkes vol, mar ‘k ha nog in plotske. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); - Wel geefkes muug want ’t is tegesworrig wel 100 kielemeters (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra); Dan dacht hij aan zijn kinderjaren hoe zijn moeder moest sparen om 't grut gèf veur den dag te laten komen. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956); Cees Robben – Om ’t [de akker] geef te leggen war.../ Des unne hillen toer (19830401); Cees Robben – ’t Moet er geef uitzien (19830930); Pierre van Beek – die zieter gêef èùt; V dès en gêef mèdje, die van den bèkker; Piet van Beers – ‘Belègge’: Ak m'n borreltje mar krèèg, 'n stuk spek in de pan/ èn m'n brôod nog wè gèèf kan BELEGGE. (Spoeje doemmeniemer; 2009); Dè leek me wèl gêef, Tilbörgs Kampiejoen Tilbörgs Knaawe wòrre. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009); Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gêêf bijwoord, bijvoeglijk naamwoord  - mooi, gaaf, goed, vlak, effen; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÈÈF - gaaf, ongeschonden, Fr. intact; gelijk, effen; fraai,bevallig; Hft. GEEF, gaef, voor 'gaaf'. C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal – GAAF (gee:f), bijv. en bijw. gebruikt : het tweede wijkt het meest v.h. ABN af: gee:f goed - tamelijk goed. Ook verkleind: gee:fkes. A.P. de Bont – - gaaf: l) ordelijk, net; 2) vlak, effen, gelijk. Hees gèèf (I:40); Bosch geef - goed uitziend, mooi; CiT (21) 'Des nog een geef pietelairke'; WBD III.1.4:67 'gaaf' = braaf; WBD III.4.4:228 'gaaf' vlak. ook 'egaal', 'effen',. 'plat'; Dirk Boutkan (blz. 35) superl.'geefst(e)', zonder vocaalreductie Etymologie: Got., D. gäbe, N. gaaf, T. geef; gaof; M heel"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
gaaf , gieëf , gaaf
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal