elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: fonds

fonds , fonnis , ook wel doodenfonnis, voor begrafenisfonds: men zegt: wi hebt ’em in ’t fonnis edaön. Wi kregen zoovölle uut ’t doodenfonnis.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
fonds , fōndsen , fōnsen , in: hou stoan de fondsen? = vertel mij eens hoe het daar of daarmee geschapen staat, of de gelegenheid gunstig is, of het werk goed vordert, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
fonds , foonds , [fōñs] , ook: kaste, fonds. Veefoonds: onderlinge veeverzekering
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
fonds , fondsen , [zelfstandig naamwoord] , Fig. Hou stoan de fondsen2 = hoe staat het er bij met de zaken?
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
fonds , fonds , fons; fonst , zelfstandig naamwoord onzijdig , b.v. zaikenfonds. || fonst
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
fonds , fonks , de fonks, het ziekenfonds, begrafenisfonds.(Tegenwoordig: de fonst.)
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
fonds , fons , onzijdig , fonds de ziekefons het ziekenfonds.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
fonds , fóns , onzijdig , fónse , funske , fonds.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
fonds , fonds , foends, fondst, foonds, foondst, fonnis , fondsen , Ook foends (Zuidwest-Drenthe, zuid), fondst (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied), foonds (Zuidwest-Drenthe, zuid), foondst (Zuidwest-Drenthe, zuid), fonnis (Zuidwest-Drenthe) = 1. fonds 2. vee- of paardeverzekering IJ moet je beeist in het fonds hebben; aj wat kriegt bi’j aans min oet (Eex), Heb ie de peerden ook in het foondst (Eli), Hij was net uut het fonds egaone, en toe gunk hum een koe dood (Bro), Ik bin al jaoren schatter bij het fonds (Die)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
fonds , foons , foonst, fonnis , zelfstandig naamwoord , et 1. veefonds 2. ziekenfonds 3. begrafenisvereniging
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
fonds , foñkst , fôôñst , zelfstandig naamwoord , foñkste, fôôñste , foñkstie, fôôñstsie , fonds, verzekering Ook fôôñst; De man kwam voor ’t doktersfôôñst en de brandasserááñsie
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
fonds , fonnis , fonds, verzekering.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
fonds , fons , zelfstandig naamwoord , Frans Verbunt: ziekenfonds (de fons); zie fonsbaos; Anoniem – 1959 – ; Wettie beurde was vier gulde; van de fons van Hulp in nood. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal