elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: foei

foei , fui , fey , (interj.) = foei, Gron. fij.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
foei , fōi , fai, fij , foei (de ō voor oe); fōi, doe magstie wat schoamen! Hiermede drukt men misnoegen of afkeer uit en is steeds ernstig gemeend; fij (zie aldaar) is meer een vrouwenwoord en bepaalt zich tot kleinigheden; fij wat is ’t hier stoffêrg; fij jong, gooi dei appel doch weg; fij, wat bin ’k sloapêrg, waarin eene klachte ligt opgesloten; “Fij, mens! zee’k, is dat joen mijning? Fij mens! heb ie zoo’n bedijning? Fij mens! heb ie zoo’n gedrag?” (Roare raize, of: De Hooglandster boer op de Gröneger kermis, door Mr. S. Reynders.) Oostfriesch Nederduits fi, Middel-Hoogduitsch phi, fî. (Vgl. v. Dale art. fij.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
foei , foei , tussenwerpsel , vgl. affie.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
foei , fij* , bij v. Dale fij = foei.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
foei , foi , [foī] , foei
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
foei , fai! , foi! , [tussenwerpsel] , foei. Fai, most nait = foei, dat moet je niet doen. || foi! foei!
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
foei , fei! , [tussenwerpsel] , fai! Feien = laien. || fai , (West-Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
foei , foei! , [tussenwerpsel] , tegen een hond, om hem wat te verbieden. ‘t Gron. woord is foi, fai, behalve in West-Westerkwartier, waar men foei zegt. || fai!; foi! , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
foei , foei , foi, feui, fui , Ook foi, feui (Zuidwest-Drenthe), fui (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe) = 1. foei Foi, foi, wat heb ik het zoer had (Sle), Hoe kuj dat non zomor zeggen! Foj, foj, daj niet wiezer warren (And), Feui, wat is het waarm (Vle), Foei, hond (Man), Foei jong! (Wei) *Foi toch, het zwien is dood en het schit nog (Coe), zie ook foi
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
foei , foi , feui, fui , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook feui (Zuidwest-Drenthe), fui (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. afkerig Det wark lig hum neet, hij is der foi van (Pes), Hij is feu van wichter (Hoh), Vrouwlu, hij is der niet foi van en van een borrel ok niet (Sle) 2. sneu (Midden-Drenthe) 3. preuts (Zuidwest-Drenthe, zuid) Zul ze altied zoe fui wèzen? (Bro), zie ook bij foei
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
foei , foj , fuj , foei, in: ’t Is te uj of te fuj ‘het is alles of niks’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
foei , foi , foei!
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
foei , fi’j , fui, fuj, foj , tussenwerpsel , foei
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
foei , fôj , tussenwerpsel , foei , fôj VB: Fôj, fôj, wat e wèr, de jeugs t'r gèinen hoond doer.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
foei , foi , foei; foi toch, uitroep van vermoeidheid.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal